Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Recent schreven wij over de reikwijdte en inhoud van de beginselplicht tot handhaving door bestuursorganen, waarbij is aangegeven dat de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State deze plicht heeft genuanceerd. Als het bestuursorgaan uitvoering geeft aan deze plicht is het vervolgens de vraag tegen welke gedragingen het bestuursorgaan bevoegd is handhavend op te treden. Met andere woorden; Welke gedragingen kan het bestuursorgaan meenemen in zijn handhavingsbesluit?
Wanneer een bestuursorgaan besluit over te gaan tot handhavend optreden tegen een illegaal bouwwerk strekt zijn bevoegdheid tot handhavend optreden zich uit over alle werkzaamheden die betrekking hebben op het illegale bouwwerk voor zover er sprake is van onlosmakelijke samenhang tussen deze werkzaamheden. Dit uitgangspunt bevestigde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State onlangs in zijn uitspraak van 12 oktober.
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college van B&W een last onder dwangsom opgelegd vanwege een op een perceel in strijd met artikel 40 van de Woningwet aanwezige verbouwing. In casu ging het hier om het verbouwen van een fysioruimte naar een kinderdagverblijf. Het college heeft de overtreder gelast om (onder andere) het dempen van een zwembad met een zandpakket, het maken van een vloer, het maken van scheidingswanden, het aanbrengen van gevelwijzigingen en enkele andere werkzaamheden ongedaan te maken en te houden.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 7 oktober 2010 overwogen dat het college niet bevoegd was tot het opleggen van een last onder dwangsom voor zover de last betrekking heeft op het dempen van het zwembad met een zandpakket en het maken van scheidingswanden nu deze werkzaamheden op zichzelf beschouwd geen overtreding opleveren. Het college betoogt in hoger beroep dat het wel degelijk bevoegd is handhavend op te treden nu het omvormen van een fysioruimte naar een kinderdagverblijf niet mogelijk is zonder dat het zwembad werd gedempt met een zandpakket. Daardoor is het noodzakelijk dat de last onder dwangsom zich uitstrekt tot alle hiervoor genoemde werkzaamheden.
De Afdeling volgt het standpunt van het college dat sprake is van een onlosmakelijke samenhang van werkzaamheden en overweegt:” De Afdeling sluit hiermee aan bij haar jurisprudentie met betrekking tot de aanvraag om bouwvergunning, waarin is bepaald dat splitsing van een bouwplan dat uit verschillende onderdelen bestaat, waaronder mogelijk op zichzelf beschouwd niet-vergunningplichtige onderdelen, in beginsel niet mogelijk is en dit als één geheel dient te worden beschouwd. Het kan alleen worden gesplitst indien het bestaat uit onderdelen die in functioneel en bouwkundig opzicht van elkaar kunnen worden onder-scheiden, hetgeen naar het oordeel van de Afdeling hier niet het geval is.”
Het college van B&W was in dat geval in beginsel bevoegd tot opleggen van de last. Toch vindt de Afdeling dat in het onderhavige geval aanleiding bestaat om het besluit van het college gedeeltelijk te vernietigen om reden dat handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. Daartoe overweegt de Afdeling dat op het betreffende perceel thans een woonbestemming rust en inmiddels een omgevingsvergunning is verleend voor het verbouwen van het pand tot woonhuis. In deze situatie dient de last geen redelijk, op het algemeen belang bij handhaving van wettelijke voorschriften betrokken doel.
Kortom, bij een onlosmakelijke samenhang tussen werkzaamheden is het bestuursorgaan bevoegd tot handhaving ten aanzien van alle werkzaamheden. Daarbij geldt echter wel de beperking, zoals deze in het algemeen bij handhaving geldt, dat handhaving niet onevenredig mag zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. De Afdeling oordeelt naar mijn mening terecht dat de last, voor zover het ziet op het dempen van een zwembad met een zandpakket, in dit geval onevenredig is en ten onrechte is opgelegd.
Yordy Soffner is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.