Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
De statutair directeur van een vennootschap wordt over het algemeen tevens aangemerkt als werknemer van die vennootschap. De positie van de statutair directeur is echter anders dan die van de “gewone” werknemer. Een in het oog springend verschil op arbeidsrechtelijk gebied is dat voor het ontslag van een statutair directeur geen ontslagvergunning nodig is. De statutair directeur heeft echter wel, net als gewone werknemers, een bijzondere positietijdens faillissement. Volgens artikel 40 Faillissementswet zijn het loon en de met de arbeidsovereenkomst samenhangende premieschulden boedelschuld. Dat betekent dat werknemers en het UWV voorrang hebben boven andere gewone schuldeisers in het faillissement.
Sommige statutair directeuren zijn tevens groot aandeelhouder van de vennootschap die zij besturen. Volgens de sociale zekerheidswetgeving wordt een directeur-grootaandeelhouder (DGA) niet als werknemer aangemerkt zodra hij (samen met zijn echtgenoot) houder is van aandelen die ten minste de helft van de stemmen in de algemene vergadering van de vennootschap vertegenwoordigen. Dit geldt ook voor de statutair bestuurder die zeggenschap heeft in de algemene vergadering van de vennootschap door tussenkomst van een rechtspersoon.
De vraag of volgens faillissementsrecht een DGA als werknemer kan worden aangemerkt is nog niet eenduidig beantwoord. In zijn arrest van 5 juli 2011 geeft het Gerechtshof te Leeuwarden hier antwoord op.
Een ondernemer was enig aandeelhouder en enig bestuurder van een holding-B.V. en die holding was op haar beurt enig aandeelhouder en enig bestuurder van een andere vennootschap, vennootschap B. De ondernemer had een arbeidsovereenkomst gesloten met vennootschap B als directeur. De ondernemer had in feite alle touwtjes in handen en hij presenteerde zich ook onmiskenbaar als de eigenaar van het bedrijf, hij was immers ook DGA.
In 2008 verklaarde de rechtbank vennootschap B op eigen aangifte failliet. De ondernemer werd maanden later door de curator ontslagen. De ondernemer diende als werknemer een boedelvordering in voor zijn achterstallige loon. De curator weigerde zijn vordering als boedelschuld op te nemen, waarna de ondernemer de curator dagvaardde. De kantonrechter wees zijn vordering af en de ondernemer ging in hoger beroep.
Het hof haalde de sociale zekerheidswetgeving aan, waarin de DGA niet als werknemer wordt aangemerkt. Verder overwoog het hof dat in dit geval reden was voor relativering van de arbeidsovereenkomst. Indien de ondernemer zijn bedrijf in een andere rechtsvorm had gedreven, zoals een vof of een eenmanszaak, had hij ook geen enkel recht gehad op een vergoeding uit de boedel na faillissement. Volgens het hof waren er “vanaf het moment dat de ondernemer de facto zelf het faillissement van zijn vennootschap had aangevraagd, geen redenen meer om zijn verhouding tot de failliete vennootschap aan te merken als een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 40 van de Faillissementswet, aangezien van de daarbedoelde gezagssituatie en afhankelijke positie als werknemer geen sprake is geweest, terwijl voorts met het uitspreken van het faillissement (nota bene op eigen verzoek) de bestuursmacht van [appellant] feitelijk tot een einde is gekomen”. De ondernemer kon geen boedelvordering instellen.
Deze uitspraak is gepubliceerd in de JOR 2011/312. De annotator, mr. E. Loesberg, is kritisch en schrijft – mijns inziens terecht – dat het er niet behoort te doen of de rechtsverhouding binnen of buiten faillissement wordt beoordeeld. Ongeacht het faillissement kan op basis van het arbeidsrecht (artikel 7:610 Burgerlijk Wetboek) worden bepaald of hier sprake was van een arbeidsovereenkomst. Daarbij is de gezagssituatie inderdaad van groot belang, zodat het hof op basis van deze redenering waarschijnlijk tot dezelfde conclusie zou zijn gekomen.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.