Praktijkgebieden: Bestuursrecht
In het bestuursrecht geldt voor het maken van bezwaar en het instellen van beroep tegen een besluit een fatale wettelijke termijn van zes weken. Overschrijding van deze termijn levert in de regel een niet-ontvankelijkverklaring op, dat wil zeggen dat bezwaar of beroep niet meer mogelijk is en het besluit onaantastbaar wordt.
Bestuursorganen zijn verplicht een zogenaamde rechtsmiddelenverwijzing of rechtsmiddelenclausule op te nemen. Dit houdt in dat, als tegen een besluit bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld, dit bij de bekendmaking en bij de mededeling van het besluit moet worden vermeld. Daarbij moet ook de termijn worden aangegeven, en door wie bij welk orgaan het bezwaar kan worden gemaakt of beroep kan worden ingesteld.
Het komt echter nog wel eens voor dat zo’n clausule niet is opgenomen. Als burger of bedrijf moet je dan maar weten dat je binnen zes weken moet protesteren tegen het besluit. In het bestuursprocesrecht geldt geen verplichte procesvertegenwoordiging en ‘een ieder wordt geacht de wet te kennen’, zo is het adagium. Toch gaat het in de praktijk met enige regelmaat in dit soort gevallen fout, dat wil zeggen dat pas na het verstrijken van de termijn bezwaar gemaakt of beroep ingesteld en daar niets meer aan te doen is.
Nu kent het bestuursrecht wel de mogelijkheid van verschoonbaarheid van een termijnoverschrijding. Het wettelijk criterium is dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaar- of beroepschrift in verzuim is geweest. Het ontbreken van een rechtsmiddelenverwijzing leidde – en leidt nog steeds niet – per definitie tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De verschillende bestuursrechters hielden er echter verschillende uitgangspunten op na. Daardoor had men tot voor kort bij de Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep veel minder kans dat de termijnoverschrijding verschoonbaar werd geacht, dan bij de Hoge Raad (in belastingzaken) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven. De Afdeling bestuursrechtspraak en de Centrale Raad van Beroep vonden namelijk dat het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule geen grond was voor een verschoonbare termijnoverschrijding tenzij er sprake was van bijkomende omstandigheden. De Hoge Raad (in belastingzaken) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven daarentegen hadden een minder streng uitgangspunt, namelijk dat ook zonder bijkomende omstandigheden het ontbreken van een rechtsmiddelenclausule kan leiden tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Voor rechtzoekenden een verwarrende situatie, die bovendien bezien vanuit het streven naar rechtseenheid zacht gezegd niet erg fraai was.
Gelukkig is hieraan nu een einde gekomen en is de strenge lijn verleden tijd. De Centrale Raad van Beroep ging op 23 juni 2011 ‘om’(zie ook de uitspraak van 5 juli 2011). De Afdeling bestuursrechtspraak volgde vorige week, op 21 september 2011). De lijn die de Centrale Raad van Beroep en de Afdeling onlangs formuleerden, onder verwijzing naar uitspraken van de Hoge Raad en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, is dat het ontbreken van een rechtsmiddelverwijzing bij een besluit of uitspraak in beginsel leidt tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, indien de belanghebbende daarop een beroep doet en stelt dat de termijnoverschrijding daarvan het gevolg is. De termijnoverschrijding zal in het algemeen niet verschoonbaar zijn in gevallen waarin redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de belanghebbende tijdig wist dat hij binnen een bepaalde termijn bezwaar moest maken dan wel beroep of hoger beroep moest instellen. Van bekendheid met de termijn kan in ieder geval worden uitgegaan indien de belanghebbende vóór afloop van de termijn reeds werd bijgestaan door een professionele rechtsbijstandverlener. Bij een professionele rechtsbijstandverlener mag kennis omtrent het in te stellen rechtsmiddel en de daarvoor geldende termijn immers worden verondersteld en diens kennis kan in dit verband aan de belanghebbende worden toegerekend.
Voor het aannemen van verschoonbaarheid kan evenwel, ook indien de belanghebbende bijstand heeft van een professionele rechtsbijstandverlener, aanleiding bestaan indien gerede twijfel mogelijk is omtrent het besluitkarakter van het door het bestuursorgaan aan die belanghebbende toegezonden stuk. Opvallend is dat de Afdeling expliciet aangeeft dat ook bij ideële en andere organisaties die regelmatig plegen te procederen, kennis mag worden verondersteld alsook bij burgers die regelmatig procederen. Wat regelmatig is zal nog moeten blijken. Het is in ieder geval duidelijk dat de Afdeling voor bepaalde organisaties en burgers gevallen de deur van de verschoonbare termijnoverschrijding minder ruim heeft willen openzetten. Op zich begrijp ik dat en denk ik dat bij sommige organisaties en burgers die kennis inderdaad wel verondersteld mag worden, maar ik hoop wel dat de Afdeling oog zal hebben voor de casuïstiek, want er zijn immers genoeg ideële organisaties met besturen van wisselende vrijwilligers die geen ervaring hebben met procederen en geen weet hebben van de bestuursprocesrechtregels. Voor deze besturen is het in ieder geval zaak om te zorgen voor een blijvende goede overdracht aan de nieuwe bestuursleden.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.