Praktijkgebieden: Vastgoed
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft afgelopen woensdag (31 augustus 2011) in een uitspraak geoordeeld dat voor de vraag welk bestuursorgaan bevoegd is, niet de feitelijke situatie, maar de vergunde situatie bepalend is. Dit is opvallend omdat de lijn in de jurisprudentie van de Afdeling tot nu toe was dat de feitelijke situatie juist wel bepalend is.
In de zaak waarover de Afdeling bestuursrechtspraak uitspraak heeft gedaan heeft het college van burgemeester en wethouders van Purmerend een revisievergunning ingetrokken. Deze vergunning was (op grond van de Wet milieubeheer zoals die gold voor inwerkingtreding van de Wabo) door het college verleend voor een inrichting voor het verkopen van brandstoffen en het uitvoeren van herstelwerkzaamheden aan auto’s. De reden voor intrekking is dat de opslag van LPG niet voldoet aan de daarvoor geldende veiligheidsnormen. Er ligt (al 32 jaar) een woning op 20 meter afstand van het ondergrondse LPG-reservoir, terwijl sinds uiterlijk 1 januari 2010 moet worden voldaan aan de afstandseis van 25 meter. Het college trekt daarom de vergunning in wat betreft de opslag en verkoop van LPG, en voor het overige deel van de inrichting ook, omdat de inrichting na beëindiging van de verkoop van LPG volgens B & W niet meer vergunningplichtig is. Op dit laatste komt het college overigens tijdens de beroepsprocedure terug; het overige deel van de inrichting blijft wel vergunningplichtig.
De vergunninghouder stelt dat het college niet bevoegd is om het intrekkingsbesluit te nemen. Hij voert aan dat voor beantwoording van de vraag welk gezag bevoegd is om de vergunning in te trekken, bepalend is welke activiteiten in de inrichting plaatsvinden. In de inrichting liggen meer dan vier autowrakken opgeslagen en worden ook autowrakken bewerkt. Voor deze activiteiten zijn gedeputeerde staten als bevoegd gezag aangewezen in de bijlage bij het Inrichtingen- en vergunningbesluit milieubeheer (zoals dat destijds gold; categorie 28.4).
De Afdeling volgt dit betoog niet en oordeelt dat voor de vraag welk gezag bevoegd is de vergunning in te trekken niet de feitelijke situatie bepalend is. Ook als feitelijk in de inrichting meer dan 4 autowrakken worden opgeslagen en autowrakken worden bewerkt als bedoeld in de betreffende categorieën in het Ivb kan dit “daarom niet tot het oordeel leiden dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen”, aldus de Afdeling.
Zoals gezegd een opmerkelijk oordeel, omdat de vaste lijn in de jurisprudentie in handhavingszaken en andere bevoegdheidskwesties (bijv. acceptatie van een melding) tot nu toe was dat niet doorslaggevend is welk bestuursorgaan destijds de vergunning heeft verleend, maar de feitelijke situatie bepalend is. Bovendien was in de Wet milieubeheer een speciale overgangsbepaling opgenomen voor de situatie bleek waarin door een verandering van een inrichting een ander bestuursorgaan bevoegd gezag wordt.
De vraag is nu of de Afdeling een einde aan haar vaste jurisprudentie heeft willen maken en is ‘omgegaan’, zoals dat in jargon heet. Ik betwijfel dat eerlijk gezegd. Doorgaans geeft de Afdeling, als zij in een uitspraak terugkomt op eerdere jurisprudentie, dat namelijk wel expliciet aan en dat is nu niet het geval. Voorts is de uitspraak door een enkelvoudige kamer (dus één staatsraad) gedaan, terwijl het voor de hand ligt om bij een koerswijziging als deze, indien die expliciet beoogd is, een meervoudige kamer de uitspraak doet. Verder lijkt het me ook niet juist; de systematiek is nu eenmaal dat voor bepaalde type activiteiten nu juist gedeputeerde staten de verantwoordelijkheid heeft. Maar voorlopig ligt deze uitspraak er wel en moeten we van de rechtsgeldigheid ervan uitgaan. Hopelijk heeft de Afdeling nog ‘een zaak op de plank liggen’ die kan worden gebruikt om duidelijk te maken of deze uitspraak een ‘slip of the pen’ was of dat er echt bedoeld is een nieuwe koers in te zetten.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vastgoed.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.