Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
In artikelen 6 en 7 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek wordt de hoofdelijke verbondenheid en de rechtsgevolgen daarvan beschreven. Uit het eerste artikel blijkt dat de genoemde hoofdelijke verbondenheid betrekking heeft op de situatie waarin meer schuldenaren zich verbonden hebben tot eenzelfde prestatie. De hoofdregel (in artikel 6:6 lid 1 BW) is dat schuldenaren ieder tot die prestatie verbonden zijn voor een gelijk deel, maar uit de wet, gewoonte of een rechtshandeling kan volgen dat de schuldenaren voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn. In het laatste geval is iedere schuldenaar verbonden om de prestatie in zijn geheel te voldoen. Omdat de prestatie van elke schuldenaar dezelfde is, brengt algehele nakoming door één van de hoofdelijk verbonden schuldenaren mee dat de andere hoofdelijk verbonden schuldenaren van hun verbintenis tegenover de schuldeiser zijn bevrijd (artikel 6:7 BW).
Het belangrijkste van de hoofdelijke verbondenheid is dus de prestatie. De betrokken schuldenaren zijn hoofdelijk verbonden voor dezelfde prestatie en als de prestatie naar behoren wordt verricht door één van de schuldenaren doet dat de verbondenheid van de andere schuldenaren tegenover de (gezamenlijke) schuldeiser vervallen.
Hoe zit dit in geval de prestatie een niet-doen is? Kan er dan sprake zijn van hoofdelijke verbondenheid van die prestatie? Onlangs heeft de Hoge Raad zich hierover uitgelaten.
In casu deed zich het volgende voor. Partij A had een perceel grond waarop een groot aantal bomen stond. Dit perceel heeft A aan partij B en zijn toenmalige echtgenote C verkocht. B en C vormden ook samen een maatschap uit welk verband zij een boomkwekerij uitoefenden. In de leveringsakte werd onder meer bepaald, dat de bomen eigendom bleven van de verkoper, A dus, en dat over verwijdering van de bomen tussen partijen onderling een afspraak moet worden gemaakt.
Op een gegeven moment zijn de bomen zonder toestemming van A gerooid. Nadien zijn B en C gescheiden en hebben zij tevens de maatschap beëindigd. A heeft toen een procedure aangespannen tegen B waarin schadevergoeding werd gevorderd. De rechtbank en het gerechtshof oordeelden dat de in de leveringsakte aangeduide afspraak een ondeelbare prestatie betrof en derhalve een hoofdelijke verplichting op B en C legde.
De Hoge Raad oordeelde hier anders over.
Het betrof hier een prestatie van niet-doen, namelijk het niet verwijderen van de bomen zonder toestemming van A. De Hoge Raad overwoog dat indien meer schuldenaren zich tegenover een schuldeiser verbonden hebben tot een niet-doen, niet gezegd kan worden dat ieder van de schuldenaren zich verbonden heeft tot dezelfde prestatie in de hiervoor bedoelde zin, ook niet indien het niet-doen inhoudelijk voor ieder van hen gelijk is. Immers, wanneer één van de schuldenaren zijn verbintenis van niet-doen nakomt, betekent dat niet dat de andere schuldenaren daardoor van hun verbintenissen van niet-doen bevrijd raken. De verbintenis van niet-doen blijft onverminderd van kracht.
Dit betekent dus dat de verbintenis van niet-doen van partij B geen hoofdelijke verbintenis is in de zin van artikel 6:6 BW zoals het hof had geoordeeld. B en C zijn allebei gehouden tot het niet verwijderen van de bomen. Indien de ene partij zich daaraan houdt, bevrijdt dat dus niet de andere partij om zich er niet meer aan te houden.
Bedenk u dus goed dat als u een overeenkomst aangaat met twee of meer partijen, waarin een prestatie tot niet-doen is vastgelegd, de schuldenaren niet hoofdelijk verbonden kunnen worden voor deze prestatie tot niet-doen.
Rosemarie Franken is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.