Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
We schreven al vele weblogs over de Crisis- en herstelwet (Chw). Dit keer aandacht voor een aantal recente uitspraken over art. 1.4 Chw. Dit artikel maakt een uitzondering op het in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geregelde recht van belanghebbenden om beroep tegen een besluit in te stellen (art. 8.1 Awb).
Bij projecten waarop de Chw van toepassing is, kunnen publiekrechtelijke rechtspersonen en hun bestuursorganen die niet tot de centrale overheid behoren, geen beroep instellen tegen besluiten van andere bestuursorganen. De achterliggende gedachte is dat moet worden voorkomen dat de realisatie van de projecten waarop de Chw van toepassing vertraging oplopen door beroepsprocedures van ‘decentrale overheden’. De uitsluiting van het beroepsrecht geldt overigens niet als het gaat om besluiten die gericht zijn tot deze overheden.
De Afdeling bestuursrechtspraak oordeelde in een uitspraak op 1 april 2011 dat de gemeente Kerkrade en de raad en het college van burgemeester en wethouders van deze gemeente geen beroep kunnen instellen tegen een besluit van provinciale staten tot vaststelling van een inpassingsplan. De Afdeling overweegt daarvoor eerst dat het een project betreft waarop de Chw van toepassing is en vervolgens dat het besluit niet de gemeente, raad en college is gericht. Van belang is dat uit deze uitspraak volgt dat art. 1.4 Chw ook betrekking heeft op besluiten die niet afkomstig zijn van de centrale overheid. Dit is opmerkelijk, aangezien in de memorie van toelichting staat dat de werking van art. 1.4 Chw zich alleen uitstrekt tot besluiten die door de centrale overheid zijn genomen. Dit blijkt echter niet uit de tekst van art. 1.4 Chw en de Afdeling heeft de tekst van de wet gevolgd. Het ging immers om een provinciaal besluit.
De rechtbank Rotterdam verklaarde in een uitspraak van 13 mei 2011 het beroep van de gemeente Den Haag, de raad en het college van deze gemeente niet-ontvankelijk op grond van art. 1.4 Chw. Het ging in de zaak om een besluit van de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voor het oprichten van een offshore windturbinepark. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 1 april 2011 stelt de rechtbank daarvoor vast dat het gaat om een project waarop de Chw van toepassing is en dat het besluit niet gericht is tot de gemeente Den Haag, de raad e/o het college. Eisers in deze zaak beriepen zich op strijdigheid met het recht op toegang tot de rechter geregeld in de artikelen 6 en 13 EVRM en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelt echter dat de toegang tot de rechter niet wezenlijk wordt belemmerd, nu er een civiele proceduremogelijkheid resteert.
De gemeente Den Haag geeft zich niet snel gewonnen. In de beroepsprocedure tegen een waterwetvergunning verleend door de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu voor het windturbinepark verzoeken ze de rechtbank om als partij te worden toegelaten partij op grond van art. 8:26 Awb. Dit artikel regelt dat de bestuursrechter tot de sluiting van het onderzoek ter zitting belanghebbenden in de gelegenheid kan stellen als partij aan het geding mee te nemen. Denk bijvoorbeeld aan een vergunninghouder die er belang bij heeft deel te nemen aan de beroepszaak van een omwonende tegen zijn vergunning.
Ook dit mag niet baten. De rechtbank Rotterdam (uitspraak van 14 juli 2011) overweegt eerst dat de gemeente Den Haag gelet op art. 1.4 Chw geen beroep kan instellen (en dat ook niet heeft gedaan) en oordeelt vervolgens dat de gemeente Den Haag ook niet als partij wordt toegelaten. Nu bij formele wet (de Chw) is bepaald dat geen ontvankelijk beroep kan worden ingesteld, biedt art. 8:26 Awb niet de ruimte om de gemeente Den Haag als partij tot het geding toe te laten, aldus de rechtbank. Daarbij verwijst de rechtbank naar de memorie van toelichting op art. 8:26 Awb waarin tot uitdrukking is gebracht dat dit artikel niet beoogt te voorzien in participatie door belanghebbenden die geen gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid beroep in te stellen of belanghebbenden die niet-ontvankelijk zouden zijn in hun beroep.
Kortom, als het gaat om een project waar de Chw op van toepassing is, blijft de deur van de bestuursrechter dicht voor decentrale overheden die het niet eens zijn met een niet tot hen gericht besluit van een ander bestuursorgaan, ongeacht of dit afkomstig is van de centrale of decentrale overheid.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.