Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Wat gebeurt er als je beslag legt op een vordering waar al een pandrecht op rust? In een arrest uit 1992 heeft de Hoge Raad zich daarover uitgelaten. Omdat het nieuwe Burgerlijk Wetboek nog niet in werking was getreden op het moment dat de casus zich afspeelde, maar de rechtsvragen grotendeels gelijk zijn gebleven, heb ik de terminologie enigszins aangepast aan het huidige recht.
De casus was als volgt. Een beslaglegger legde beslag op een vordering waar al een pandrecht op rustte. Het betrof een stil pandrecht, de debiteur van de verpande vordering wist dus niets van de verpanding af. Het betrof ook een pandrecht dat bij voorbaat was gevestigd; het pandrecht was al gevestigd vóór de vordering überhaupt ontstond. Het pandrecht is dan al helemaal 'klaar', het enige wat er nog moet gebeuren is het ontstaan van de vordering, waarop direct het pandrecht zal komen te rusten. De vraag, die zich voordeed, was of de pandhouder zich iets van het latere beslag moest aantrekken.
De Hoge Raad overwoog het volgende. In art. 475h van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is bepaald dat een verpanding nadat het beslag is gelegd, niet aan de beslaglegger kan worden tegengeworpen. Uit die regel volgt volgens de Hoge Raad dat in de omgekeerde situatie (er wordt beslag gelegd nadat het pandrecht is gevestigd) precies dezelfde regel geldt: het beslag kan niet worden tegengeworpen aan de pandhouder.
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Arnhem heeft dit arrest uit 1992 onlangs opnieuw aangehaald en bevestigd. Kort gezegd speelde het volgende. Comtech heeft alle huidige en toekomstige vorderingen in pand gegeven aan de Rabobank. Enkele maanden later legt Data Concept Technology BV (DCT) beslag op vorderingen van Comtech. Twee dagen na het beslag meldt Rabobank zich bij de advocaat van DCT en vertelt hem dat Rabobank deze vorderingen reeds in pand heeft gekregen. Tevens verzoekt de Rabobank DCT het beslag op te heffen. DCT weigert dit.
Rabobank start een kort geding waarin opheffing van de beslagen wordt gevorderd. DCT stelt dat zij erkent dat Rabobank een pandrecht heeft op de beslagen vorderingen (en dat Rabobank dus, op grond van het arrest van de Hoge Raad, voorrang heeft bij de verdeling van de executieopbrengst), maar dat zij desalniettemin belang heeft bij handhaving van haar beslag. Immers, als na voldoening van de bank nog een gedeelte van de opbrengst resteert, kan DCT daar aanspraak op maken. DCT onderbouwt deze stelling echter, in de ogen van de voorzieningenrechter, onvoldoende. De rechter oordeelt daarom dat het belang van Rabobank om de vorderingen ongehinderd te kunnen innen voorshands zwaarder weegt dan het belang van DCT om haar positie als beslaglegger te kunnen handhaven voor het geval bij de executie een overschot mocht resteren. De voorzieningenrechter wijst de vordering van de Rabobank dus toe.
Sascha Guillaume is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.