Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Wanneer een onderneming in staat van faillissement wordt verklaard, ontslaat de curator vrijwel altijd onmiddellijk al het personeel. Tegelijkertijd probeert de curator de waarvolle zaken van de onderneming, zoals voorraad, contracten en personeel, te verkopen; doorgaans aan een concurrent.
Zowel de curator als de overnemende concurrent hebben dan belang bij het handhaven van het concurrentiebeding terwijl de ontslagen werknemers belang hebben bij vrijstelling van het beding. De vraag is dan ook wie eventueel een beroep kunnen doen op het concurrentiebeding: de failliete werkgever, de koper van de failliete boedel (de doorstarter) en/of of de curator van de boedel.
De failliete werkgever wordt geacht geen belang meer te hebben bij het handhaven bij het concurrentiebeding, de onderneming is immers geëindigd en de activiteiten zijn gestaakt. Voor wat betreft de koper van de failliete boedel geeft de wet een duidelijk antwoord: de rechten uit een concurrentiebeding gaan niet over naar de verkrijger van de onderneming. De koper van een failliete boedel kan dus geen beroep doen op het concurrentiebeding.
Kan de curator dan een beroep doen op het concurrentiebeding? Een wettelijke bepaling ontbreekt. In 2004 werd weliswaar een poging ondernomen om dit wettelijk te regelen, maar het wetsvoorstel – waarin werd bepaald dat het concurrentiebeding komt te vervallen bij faillissement – werd niet aangenomen door de Eerste Kamer. Nadien is geen wettelijke regeling meer tot stand gekomen, waardoor deze vraag of moet worden beoordeeld aan de hand van rechtspraak.
De lagere rechtspraak laat een zeer gevarieerd beeld zien. De meeste kantonrechters zijn van mening dat een faillissement op zich zelf genomen niet afdoet aan de werking van het concurrentiebeding, maar dat de curator wel een zwaarwegend belang moet hebben bij handhaving van het concurrentiebeding. De belangen die de werknemer(s) hebben bij het in dienst treden van een concurrent en het belang van de curator bij handhaving van het beding worden dus tegenover elkaar afgewogen, waarbij onder meer wordt gekeken naar de vraag of de overstap van de werknemers naar een concurrent de doorstart van het failliete bedrijf onmogelijk maakt. Immers de curator is er niet bij gebaat als werknemers overstappen naar concurrent A terwijl de curator de activiteiten wil verkopen aan concurrent B. Het kan wel zijn dat concurrent B de boedel niet meer wil overnemen omdat er een aanzienlijk risico bestaat dat de werknemers bij bedrijf A al contact hebben opgenomen met de oude klantenkring en bijvoorbeeld al begonnen zijn bij de nieuwe werkgever om lopende projecten af te ronden.
Of de curator een beroep kan doen op het concurrentiebeding is, naast bovengenoemde belangenafweging, mede afhankelijk van de tekst van het concurrentiebeding. Zo bepaalde het Hof Den Bosch in 2007 (JOR 2007/58) dat de curator in die zaak geen beroep kon doen op het concurrentiebeding nu contractueel was overeengekomen dat het beding alleen van kracht was “als de werknemer op eigen verzoek of door eigen schuld of toedoen het bedrijf heeft verlaten”. Bij een “gedwongen” ontslag van de curator werd daaraan niet uiteraard niet voldaan. Hoewel de werknemers na het ontslag maar voor afloop van de opzegtermijn in dienst waren getreden bij de concurrent kon de curator dus geen beroep op het beding. Dat gold temeer nu de curator noch voor het ontslag en noch in de ontslagbrief uitdrukkelijk had bedongen dat de werknemers in verband met de doorstart niet voor het einde van de opzegtermijn elders in dienst zouden treden. Wil de curator dus een beroep op het concurrentiebeding doen tot einde opzegtermijn dan zal hij dat in ieder geval voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst kenbaar moeten maken.
Voorts bepaalde het Hof Den Bosch in voornoemde uitspraak dat de concurrent die de werknemers in dienst nam niet schadeplichtig heeft gehandeld jegens de curator, dat kan alleen wanneer sprake is van bijkomende bijzondere omstandigheden.
Fleur Costa Baiôa is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.