Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Door invoering van het relativiteitsvereiste in de Crisis- en Herstelwet is het voor “bezwaarmakers” moeilijker geworden om bij de bestuursrechter een besluit vernietigd te krijgen. Artikel 1.9 van de Crisis- en Herstelwet bepaalt namelijk dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dat beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Deze bepaling wordt het “relativiteitsvereiste” genoemd. Wil men succesvol opkomen tegen een bepaald besluit waar de Crisis- en Herstelwet op van toepassing is dan dient men gronden aan te voeren die zien op de eigen belangen.
Doet men dat niet dan zal het beroep bij de bestuursrechter niet slagen. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in een recente uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Het college van B&W heeft besloten ten behoeve van de bouw van een woonzorgcomplex een projectbesluit te nemen en een bouwvergunning te verlenen. Door de eigenaars van het naastgelegen bouwperceel is hiertegen beroep ingediend en is tevens aan de voorzieningenrechter een verzoek ingediend om het besluit te schorsen.
De eigenaars stellen daarbij dat de realisering van het bouwplan zal leiden tot een onaanvaardbare beperking van de bedrijfsvoering voor een aannemingsbedrijf. Dit aannemingsbedrijf heeft het naastgelegen perceel van de eigenaars in gebruik gekregen en vreest voor klachten van toekom-stige bewoners van het woonzorgcomplex ten aanzien van haar bedrijfsactiviteiten. Het college van B&W stelt zich onder meer op het standpunt dat de verzoekers niet voldoen aan het hierboven genoemde relativiteitsvereiste. Het verzoek om een voorlopige voorziening dient volgens het college daarom te worden afgewezen.
De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekers als eigenaar van het naastgelegen perceel weliswaar zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 1:2 van de Awb, maar dat zij niet voldoen aan het relativiteitsvereiste. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat het ingediende bezwaar en beroep en het verzoek om voorlopige voorziening niet is ingediend namens AVK. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat verzoekers geen bestuurders van AVK zijn en ook niet verantwoordelijk zijn voor de directie van AVK. Tussen de eigenaars en AVK bestaat aldus geen enkele juridische band. Desondanks komen de eigenaars op voor belangen die louter zien op de bedrijfsvoering van AVK welke hinder dreigt te ondervinden bij realisering van het woonzorgcomplex.
Om reden dat het verzoek en het beroep zich enkel richten op belangen van AVK en niet op die van de eigenaars zelf kunnen de aangevoerde gronden er niet toe leiden dat de bouwvergunning zou moeten worden vernietigd voor zover de aangevoerde gronden zouden slagen. Het verzoek wordt aldus afgewezen en het beroep wordt ongegrond verklaard.
De eigenaars van het nabijgelegen perceel hadden dit probleem eenvoudig kunnen voorkomen door aannemingsbedrijf AVK te verzoeken bezwaar en beroep aan te tekenen.
Ook hadden de eigenaars naar mijn mening kunnen stellen dat zij zelf direct door het besluit worden geraakt: het perceel wordt immers minder waard als de gebruiksmogelijkheden worden beperkt. Dat is een direct eigen belang van de eigenaren, waardoor aan het relativiteitsvereiste wordt voldaan. Door alleen in te gaan op de belangen van de aannemer, hebben de eigenaren zichzelf tekort gedaan.
Overigens ligt er momenteel een wetsvoorstel (Wet aanpassing bestuursprocesrecht) bij de Tweede Kamer waarin wordt voorgesteld om het relativiteitsvereiste in het gehele bestuursrecht te introduceren. Dat er een wetsvoorstel klaar ligt betekent echter nog niet dat hierop al mag worden geanticipeerd, zo oordeelde de bestuursrechter van de rechtbank Utrecht onlangs.
Yordy Soffner is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.