Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Eerder berichtte ik over de prejudiciële vragen die de Afdeling bestuursrechtspraak aan het Hof van Justitie in Luxemburg heeft gesteld en de mening van de Advocaat-Generaal hierover. Afgelopen donderdag – 26 mei 2011 – deed het Hof van Justitie uitspraak (zaken C-165/09, 166/09 en 167/09). Belangwekkend is dat het Hof het nogal vergaande standpunt van de AG niet heeft overgenomen.
Zoals in de eerdere blog is beschreven, zijn voor het oprichten en in werking hebben van drie nieuwe elektriciteitscentrales (twee op de Maasvlakte en één aan de Eemshaven) milieuvergunningen verleend. Deze centrales zijn industriële installaties (gpbv-installaties) die onder de werking van de IPPC-richtlijn vallen. Greenpeace, de Stichting Natuur & Milieu en enkele burgers hebben beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak ingesteld. Zij vinden dat de milieuvergunningen niet verleend hadden mogen worden, of dat daaraan strengere voorwaarden verbonden hadden moeten worden, nu de op grond van de NEC-richtlijn vastgestelde nationale plafonds voor de uitstoot van stikstofoxiden en zwaveldioxiden niet eind 2010 door Nederland gehaald zullen worden. De Afdeling heeft het Hof van Justitie vragen gesteld over de uitleg van de verplichtingen onder de IPPC- en de NEC-richtlijn.
Ik beperk me hier tot de (belangrijkste) vraag of bij het bepalen van wat in een concreet geval de beste beschikbare technieken zijn, de plafonds uit de NEC-richtlijn moeten worden betrokken en ertoe kunnen leiden dat een vergunning moet worden geweigerd bij (dreigende) overschrijding van de plafonds.
De Advocaat-Generaal vond van wel. Hij betoogde in zijn conclusie van 16 december 2010 dat de plicht tot richtlijnconforme uitleg meebrengt dat de nationale emissieplafonds uit de NEC-richtlijn in acht moeten worden genomen bij de beslissing omtrent vergunningverlening. Wanneer de plafonds niet worden behaald, zou dat vergaande consequenties kunnen hebben, met in het uiterste geval een weigering van de vergunning. Het Hof oordeelt hierover anders. Volgens het Hof zijn de bevoegde nationale autoriteiten bij de verlening van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een industriële installatie niet verplicht de in de NEC-richtlijn vastgestelde emissieplafonds tot de voorwaarden voor de verlening van de vergunning te rekenen. Het Hof benadrukt daarbij wel dat de lidstaten zich moeten houden aan de verplichting volgens de NEC-richtlijn om in het kader van nationale programma’s passende en samenhangende beleidsopties en maatregelen vast te stellen of te plannen, die in hun geheel genomen geschikt zijn om de emissies van de stoffen waarop de NEC-richtlijn ziet, te beperken. Bovendien moeten lidstaten zich tijdens de overgangsperiode (van 27 november 2002 tot en met 31 december 2010) onthouden van maatregelen die de verwezenlijking van het door de NEC-richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar brengen. De nationale rechter moet nagaan of deze verplichting wordt nageleefd. Daarbij moet een algehele beoordeling plaatsvinden en rekening worden gehouden met alle vastgestelde beleidsopties en maatregelen. Een eenvoudige specifieke maatregel inzake één bron van verontreinigende stoffen, zoals het besluit tot verlening van een milieuvergunning voor het oprichten en in werking hebben van een industriële installatie, lijkt als zodanig het door de NEC-richtlijn voorgeschreven resultaat (namelijk dat de daarin vastgestelde nationale emissieplafonds niet worden overschreden) niet ernstig in gevaar te kunnen brengen, aldus het Hof.
Lidstaten zijn dus tijdens de overgangsperiode van 27 november 2002 tot en met 31 december 2010 niet verplicht om de verlening van een milieuvergunning te weigeren of te beperken, noch om specifieke compenserende maatregelen vast te stellen telkens wanneer een vergunning wordt afgegeven, ook niet bij overschrijding of dreigende overschrijding van de nationale emissieplafonds voor de betrokken verontreinigende stoffen.
Ongetwijfeld zullen de milieuorganisaties teleurgesteld zijn en bedrijven die industriële installaties exploiteren opgelucht. De Afdeling moet echter wel nog, met inachtneming van de uitspraak van het Hof, beslissen in de zaken over de elektriciteitscentrales en in de 12 zaken die de afgelopen jaren zijn aangehouden in afwachting van de uitspraak van het Hof. Op 5 en 6 september vinden de zittingen plaats in de zaken over de elektriciteitscentrales. Daarna worden de 12 aangehouden zaken weer in procedure genomen.
Wordt vervolgd dus.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.