Praktijkgebieden: Bouwrecht
De Regeling van de Verhouding tussen opdrachtgever en adviserend ingenieursbureau RVOI 1998 (dit is de voorloper van de RVOI 2001) bepaalt in art. 16 lid 8 dat de bevoegdheid van de opdrachtgever zich op een tekortkoming van het adviesbureau te beroepen, vervalt indien de opdrachtgever niet binnen bekwame tijd nadat hij de tekortkoming heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, schriftelijk en met redenen omkleed bij het adviesbureau terzake heeft geprotesteerd.
Verder bepaalt lid 1 van dit artikel dat de adviseur schriftelijk in gebreke dient te worden gesteld om de gevolgen van de tekortkoming binnen een redelijke termijn te herstellen alvorens van wanprestatie sprake kan zijn.Zie hierover ook onze bijdrage van 27 april 2011.
Het protest en de ingebrekestelling hebben beide als functie om de adviseur in staat te stellen om zijn eventuele fout (en de gevolgen daarvan) te corrigeren.In een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 17 maart 2010 tussen Pathé en DHV (TBR 2011/71, p. 381) leidde het ontbreken van een schriftelijk protest en een schriftelijke ingebrekestelling tot afwijzing van de vorderingen van Pathé tegen DHV.
Wat was de casus?
Het ging om de realisatie van een bioscoop aan de Spuimarkt te Den Haag. Pathé had met DHV een overeenkomst gesloten omtrent bouwkundige en constructieve advies- en ontwerpwerkzaamheden voor de fasen voorontwerp tot en met definitief ontwerp. Tijdens de uitvoering van het werk constateerde de aannemer (de BAM) dat de door DHV ontworpen staalconstructie gevoelig was voor dwarsbuigingen en dat er in de eindsituatie mogelijk een probleem zou kunnen ontstaan.
Als gevolg daarvan heeft DHV haar berekeningen tijdig aangepast, in die zin dat zij deze heeft aangepast vóórdat het mogelijke dwarsbuigingsprobleem zich heeft voorgedaan.Daarover ging de zaak dus ook niet, maar over de schade die Pathé als gevolg van de aanvankelijk onjuiste berekeningen van DHV stelde te hebben geleden, te weten de kosten van het tijdelijk nagenoeg volledig moeten stilleggen van de bouw, omdat, aldus Pathé, DHV de herberekeningen niet snel genoeg had uitgevoerd en aangeleverd.
De redenering van de Rechtbank is deze, en interessant genoeg om even bij stil te staan:
De ontwerpfout – de onjuiste berekeningen – werd begin juli 2006 ontdekt, en Pathé heeft toen niet aan DHV laten weten dat deze in haar visie niet adequaat en voortvarend handelde.Integendeel, DHV heeft direct aangegeven dat het dwarsbuigingsprobleem met relatief eenvoudige aanpassingen in het werk kon worden opgelost.Hoewel het Pathé derhalve begin juli 2006 reeds bekend was dat DHV tot herziening van haar berekening zou overgaan, heeft zij hierin geen aanleiding gezien om bij DHV te protesteren – overeenkomstig het bepaalde in de RVOI – op grond van onjuiste berekeningen.DHV behoefde er om deze reden niet op bedacht te zijn dat Pathé de aansprakelijkheid voor het nagenoeg volledig stilleggen van de bouw naderhand (grotendeels) bij DHV zou willen neerleggen.
Had Pathé kort na de ontdekking van de ontwerpfout wél geprotesteerd, dan was het DHV duidelijk geworden dat zij aansprakelijk werd gehouden voor de eventuele schadelijke gevolgen van het niet prompt uitvoeren en aanleveren van de herberekeningen.
Dan waren ook de mogelijkheden om gedurende het uitwerken van de oplossing van het probleem schade te voorkomen of te beperken door op andere plaatsen door te bouwen, hetgeen volgens DHV mogelijk was geweest, besproken op een moment waarop vertraging in de bouw nog kon worden voorkomen of beperkt.
Tot zover de redenering van de Rechtbank.Kortom, dit vonnis onderstreept nog eens het belang van het onmiddellijk aansprakelijk stellen van de adviseur, volgens de regels van de RVOI uiteraard, in geval de opdrachtgever meent dat de adviseurs fouten heeft gemaakt , daar anders serieus verval van rechten dreigt.
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.