Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
In een eerdere blog is geschreven over een arrest van de Hoge Raad van 14 januari 2011 over de opzegging van huur in faillissement en het eventuele recht op schadevergoeding van de huurder. In deze blog ga ik wat dieper in op de aan die uitspraak ten grondslag liggende argumentatie.
In het BabyXL-arrest is overwogen dat, in aanvulling op het bepaalde in artikel 39 van de Faillissementswet, een huurovereenkomst ook kan worden ontbonden als daar in de huurovereenkomst een contractuele voorziening voor is getroffen. Alsdan kan er – wederom: als daartoe een voorziening is getroffen – ook ruimte zijn voor een schadevergoeding voor de verhuurder ter hoogte van alle resterende huurtermijnen. Deze schadevergoeding is een concurrente pre-faillissementsvordering.
Het arrest uit januari van dit jaar leert ons nu dat deze regel niet zodanig ruim kan worden geïnterpreteerd, dat een contractueel beding dat sterkt tot schadevergoeding in geval van opzegging op grond van artikel 39 Faillissementswet haar werking behoudt in faillissement. De verhuurder kan wel opzeggen, maar heeft dan geen recht op de bedongen schadevergoeding. Met andere woorden: ontbinding + schadevergoeding op grond van een contractuele bepaling kan wel (op grond van BabyXL), maar opzegging + schadevergoeding op grond van een contractuele bepaling kan niet. Daaraan staat het bepaalde in artikel 39 Faillissementswet in de weg.
Waarom is de Hoge Raad zo streng met betrekking tot dit verschil tussen opzegging en ontbinding? Hieraan wijdt hij een aantal overwegingen, die samen te vatten zijn in de volgende twee punten.
Het eerste argument van de Hoge Raad is eenvoudigweg dat de wetgever het zo niet gewild heeft. Alle na de faillissementsdatum vervallen huurtermijnen zijn boedelschuld en worden als zodanig vóór alle gewone crediteuren voldaan. Een eventuele schadevergoedingsvordering als hiervoor bedoeld zou eveneens boedelschuld zijn, en daarmee ten nadele van de gewone crediteuren strekken. Voor hen blijft dan minder te verdelen over. Om die reden heeft de wetgever geen schadevergoedingsrecht gekoppeld aan de opzeggingsmogelijkheid van artikel 39 Faillissementswet. Deze belangenafweging, die onder meer voortvloeit uit het beginsel van faillissementsrecht van de gelijkheid van crediteuren, kan niet door twee partijen met een contractueel beding worden doorbroken.
Het tweede argument betreft de vergelijkbare overwegingen in eerdere jurisprudentie van de Hoge Raad over een soortgelijke casus: het (evenmin bestaande) recht van schadevergoeding in faillissement bij opzegging van de arbeidsovereenkomst. Aan deze jurisprudentie is in een eerdere blog reeds uitvoerig aandacht besteed. De Hoge Raad overweegt in deze rechtsoverweging voorts expliciet dat hij in het BabyXL-arrest niet van deze regel is afgeweken. Een contractueel recht op ontbinding en daaraan verbonden (concurrente) schadevergoedingsvordering – zoals in voornoemd BabyXL-arrest – is simpelweg wat anders dan een contractueel recht op schadevergoeding in geval van opzegging op grond van artikel 39 Faillissementswet. Daarbij verruim je namelijk de door de wetgever getroffen voorziening.
Het verschil zit dus in de bedoeling van de wetgever. Het eerste contractuele beding is een aanvulling op de door de wetgever geschapen mogelijkheden met betrekking tot het beeindigen van een huurovereenkomst in faillissement, en daarmee verenigbaar met hetgeen de wetgever heeft bepaald. Dus dat mag. Maar het tweede beding druist recht tegen de door de wetgever gemaakte belangenafweging in. En dat mag niet.
Sascha Guillaume is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.