Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
In diverse eerdere bijdragen hebt u kunnen lezen dat de bestuurder van een vennootschap door de curator op grond van artikel 2:248 BW aansprakelijk kan worden gesteld jegens de faillissementsboedel indien hij in de drie jaren voorafgaand aan het faillissement onbehoorlijk heeft bestuurd en dat onbehoorlijk besturen een belangrijke oorzaak van het faillissement is. Artikel 2:11 BW bepaalt daarnaast dat de aansprakelijkheid van een bestuurder die tevens rechtspersoon is, ook rust op de bestuurders van die rechtspersoon.
Het doel van het laatst genoemde artikel is te voorkomen dat bestuurders zich achter de rechtspersoonlijkheid van een holding-B.V. kunnen verschuilen. Uit de wetsgeschiedenis van het artikel blijkt dat het artikel van toepassing is op ‘aansprakelijkheden voor de uitoefening van de functie van bestuurder die uit de wet voortvloeien’. Hierbij valt te denken aan de aansprakelijkheid van de holding-B.V. (bestuurder van de dochter-B.V.) tegenover de dochter-B.V. indien de holding-B.V. (als bestuurder) op grond van artikel 2:9 BW een ‘ernstig verwijt’ kan worden gemaakt. Ook is deze aansprakelijkheid van toepassing op de voornoemde aansprakelijkheid van (indirect) bestuurders voor een eventueel boedeltekort in geval van faillissement van de dochter-B.V. In dat geval kan de curator (indien de bestuurder diens taak onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit onbehoorlijke bestuur een belangrijke oorzaak is van het faillissement) dus zijn pijlen richten op de (indirect) bestuurders van die rechtspersoon.
De Hoge Raad heeft onlangs uitgemaakt dat de curator zijn pijlen niet alleen kan richten op de (indirect) bestuurders van die rechtspersoon die gevestigd zijn in Nederland, maar ook op (indirect) bestuurders van die rechtspersoon die gevestigd zijn in het buitenland. In deze zaak was één in België gevestigde naamloze vennootschap naar Belgisch recht bestuurder en aandeelhouder van een Nederlandse besloten vennootschap die op haar beurt bestuurder en aandeelhouder was van vier andere Nederlandse besloten vennootschappen. Alle Nederlandse vennootschappen zijn in 1999 failliet verklaard. De curator heeft de Belgische bestuurder aangesproken voor het faillissementstekort in de failliete boedels.
De Belgische bestuurder heeft zich verweerd door te stellen dat het faillissement veroorzaakt was door het opzeggen van de kredietfaciliteit door de bank en niet door haar vermeende onbehoorlijk bestuur. De rechtbank heeft de Belgische bestuurder veroordeeld tot schadevergoeding wegens onbehoorlijk bestuur. In hoger beroep heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de Belgische bestuurder veroordeeld wegens onbehoorlijk bestuur, doch alleen ten aanzien van één van de Nederlandse vennootschappen omdat de Belgische bestuurder heeft meegewerkt aan de vervreemding van één aan de vennootschap behorende onroerende goed tegen een prijs die veel onder de reële waarde lag. De verwijten van de curator met betrekking tot het niet voldoen aan de verplichtingen van artikel 2:10 en artikel 2:394 BW bestempelde het hof als onbelangrijk verzuim. Daarnaast oordeelde het hof dat de omstandigheid dat de Belgische bestuurder een buitenlandse rechtspersoon is, niet aan de toepasselijkheid van artikel 2:11 BW in de weg staat.
In cassatie heeft de Belgische bestuurder de overweging van het hof met betrekking tot de toepasselijkheid van artikel 2:11 BW op de Belgische bestuurder bestreden. De Hoge Raad vindt het oordeel van het hof juist. De Hoge Raad oordeelt dat ingevolge art. 3, aanhef en onder e, Wet conflictenrecht corporaties beheerst het op de corporatie toepasselijke recht onder meer de vraag wie uit hoofde van een bepaalde hoedanigheid zoals die van bestuurder, naast de corporatie aansprakelijk is. Dit brengt mee dat Nederlands recht als het incorporatierecht van de rechtspersoonbestuurder tevens de aansprakelijkheid beheerst van de Belgische rechtspersoon die daarvan bestuurder is en dat art. 2:11 BW binnen deze vennootschapsrechtelijke verhouding van toepassing is.
Een buitenlandse rechtspersoon bestuurder kan zich dus net als een Nederlandse ook niet verschuilen achter de rechtspersoonlijkheid van de rechtspersoon die als holding-B.V. functioneert.
Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.