Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In een eerdere bijdrage werd gewezen op de herziening van de mededingingsregels voor de distributiesector. De Europese Commissie heeft onlangs ook de regels herzien die zij toepast bij de beoordeling van samenwerkingsovereenkomsten tussen concurrenten, de zogeheten horizontale samenwerkingsovereenkomsten.
Horizontale samenwerkingsovereenkomsten zijn afspraken tussen ondernemingen die feitelijk met elkaar in concurrentie staan. De ondernemingen werken bij voorbeeld samen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling (O&O), productie, inkoop, productnormen, uitwisseling van informatie, etc. Dit kan goed zijn voor de consument en kan leiden tot lagere prijzen, grotere keuze voor de consument en betere producten, maar het resultaat kan ook precies het tegendeel zijn, namelijk dat de samenwerking de consument benadeelt.
De Europese Commissie publiceerde op 14 december 2010 nieuwe richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale samenwerkingsovereenkomsten, alsmede twee nieuwe Groepsvrijstellingen voor bepaalde O&O-overeenkomsten en specialisatieovereenkomsten. De Groepsvrijstellingen treden op 1 januari 2011 in werking met een overgangsperiode van twee jaar, gedurende welke de vorige verordeningen van toepassing blijven op alle overeenkomsten die aan de voorwaarden van die verordeningen voldoen maar niet onder de nieuwe verordeningen vallen.
Groepsvrijstellingen
Vrijstellingen betekenen dat hoewel de bepalingen van artikel 101 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) (oud artikel 81 van het EG-Verdrag) zijn geschonden, het optreden van de onderneming voldoet aan bepaalde voorwaarden, opgenomen in lid 3 van hetzelfde artikel, om aan strafoplegging te ontkomen. De Groepsvrijstellingen voor bepaalde O&O-overeenkomsten en specialisatieovereenkomsten verklaren de mededingingsregels buiten toepassing voor bepaalde O&O-overeenkomsten, specialisatieovereenkomsten en productieovereenkomsten die waarschijnlijk geen aanleiding zullen geven tot mededingingsbezwaren. Vrijstellingen worden uitsluitend door de Commissie verleend op verzoek van de betrokken ondernemingen
Nieuw aan de herziene O&O Groepsvrijstelling is dat deze ook van toepassing zal zijn op overeenkomsten over “tegen betaling verricht onderzoek”, waarbij de ene partij O&O-activiteiten financiert die door de andere partij worden verricht (in plaats van alleen gezamenlijke O&O activiteiten zoals de oude Groepsvrijstelling bepaalde) en meer mogelijkheden bevat voor gezamenlijke exploitatie van O&O resultaten.
De nieuwe Groepsvrijstelling inzake specialisatieovereenkomsten bevat een aanvulling op de marktaandeeldrempel: deze drempel geldt niet alleen voor de markt waartoe het product waarop de specialisatieovereenkomst betrekking heeft behoort, maar ingeval van intermediaire producten ook voor de markt waartoe de downstream producten behoren (producten waarvoor een specialisatieproduct door één of meer partijen als input wordt gebruikt en dat door deze partijen op de markt wordt verkocht).
Richtsnoeren
In de richtsnoeren worden de beginselen vastgelegd voor de beoordeling van de horizontale overeenkomsten tussen ondernemingen met betrekking tot zowel goederen als diensten. De richtsnoeren zijn niet van toepassing wanneer er sectorspecifieke regels gelden, zoals het geval is voor een aantal overeenkomsten op het gebied van landbouw, vervoer of verzekeringen. Ten opzichte van de oude richtsnoeren (Richtsnoeren van de Commissie inzake de toepasselijkheid vanartikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale samenwerkingsovereenkomsten van 2001) bevatten de nieuwe een nieuw hoofdstuk over informatieuitwisseling in de horizontale richtsnoeren en een grondige herziening van het hoofdstuk over standaardiseringsovereenkomsten.Informatieuitwisseling kan de concurrentie bevorderen, bijvoorbeeld wanneer zij ervoor zorgt dat ondernemingen marktgegevens kunnen verzamelen die hen in staat stellen efficiënter te werken en de klanten beter te bedienen. Er zijn echter ook situaties waarin de uitwisseling van marktinformatie schadelijk kan zijn voor de mededinging, bijvoorbeeld wanneer ondernemingen gevoelige informatie gebruiken om hun prijzen onderling af te stemmen. De richtsnoeren geven aanwijzingen en voorbeelden om te kunnen beoordelen of informatieuitwisseling in een bepaald geval verenigbaar is met de EU-mededingingsregels. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen informatieuitwisseling met een mededingingsbeperkende strekking (onder andere uitwisseling van toekomstige prijzen of hoeveelheden) die over het algemeen verboden is en informatieuitwisseling met een mededingingsbeperkend gevolg waarvan de toelaatbaarheid per geval moet worden onderzocht op basis van de economische situatie op de relevante markten en het type informatie dat wordt uitgewisseld.
Daarnaast bevatten de herziene richtsnoeren een uitgebreidere mededingingsrechtelijke analyse van standaardiseringsovereenkomsten. Standaardiseringsovereenkomsten hebben als doel technische of kwaliteitseisen vast te stellen waaraan bestaande of toekomstige producten, productieprocessen, diensten of werkwijzen moeten voldoen. Standaardiseringsovereenkomsten kunnen betrekking hebben op uiteenlopende aspecten, bijvoorbeeld standaardisering van verschillende kwaliteitsniveaus of grootten van een bepaald product of technische specificaties op product- of dienstenmarkten waarop compatibiliteit en interoperabiliteit met andere producten of systemen van essentieel belang is. In het gewijzigde hoofdstuk over standaardisering worden de criteria vastgesteld op grond waarvan de Commissie aanvaardt dat een normalisatieovereenkomst geen probleem stelt (“veilige zone”). Daarnaast geeft dit hoofdstuk uitgebreide richtsnoeren met betrekking tot standaardiseringsovereenkomsten die niet binnen de “veilige zone” vallen, aan de hand waarvan ondernemingen kunnen toetsen of zij aan de mededingingsregels voldoen.
Met de komst van de nieuwe richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale samenwerkingsovereenkomsten en de twee nieuwe Groepsvrijstellingen kunnen ondernemingen beter beoordelen of de samenwerkingovereenkomsten die zij met de concurrentie aangaan, toelaatbaar zijn.
Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.