Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Wanneer een arbeidsovereenkomst eindigt door middel van een ontbindingsprocedure kan de kantonrechter de werknemer een vergoeding toekennen indien hem dat redelijk voorkomt. Voor het bepalen van de hoogte van deze vergoeding maakt de kantonrechter gebruik van de zogenaamde Aanbevelingen van de Kring van Kantonrechters. Velen van u zijn bekend met de hierin neergelegde AxBxC formule waarin de A-factor staat voor het aantal dienstjaren, B voor de beloning die de werknemer ontvangt en C voor de correctiefactor. Deze C-factor bepaalt uiteindelijk of en zo ja hoe de uitkomst van het product van A en B naar boven of beneden bij wordt gesteld en is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Vandaag wil ik het evenwel niet verder over deze formule hebben maar wel over een van de minder bekende aanbevelingen, aanbeveling 3.5. Hierin is neergelegd dat de vergoeding in beginsel niet hoger is dan het inkomen dat de werknemer bij het voorduren van de arbeidsovereenkomst tot zijn pensioneringsdatum zou hebben genoten. Het gaat er daarbij om te voorkomen dat een werknemer met een groot aantal dienstjaren vlak voor zijn pensioneringsdatum een vergoeding zou ontvangen die ver uitgaat boven hetgeen hij aan salaris in dat laatste jaar tot zijn pensionering zou ontvangen. De vergoeding mag derhalve niet groter zijn dan de verwachte inkomstenderving. Alhoewel de Aanbevelingen tot doel hebben over dit soort zaken duidelijkheid te verschaffen is de tekst van deze aanbeveling niet geheel helder. Niet duidelijk is namelijk of bij de bepaling van de omvang van de inkomstenderving rekening dient te worden gehouden met de WW-uitkering die een werknemer na het ontslag zal ontvangen.
Kantonrechters plegen deze aanbeveling dan ook wisselend in te vullen. Soms wordt de WW-uitkering wel op de vergoeding in mindering gebracht maar soms ook niet. Recent heeft evenwel een van de hogere rechters, het Hof 's-Gravenhage, zich als een van de eersten over deze kwestie uitgelaten.
In de bewuste zaak had een werknemer gebruik gemaakt van een vrijwillig vertrekregeling uit een Sociaal Plan. Op grond van deze regeling kon hij aanspraak maken op een vergoeding gelijk aan de kantonrechtersformule met factor C=1. Na beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontstond discussie over de hoogte van de vergoeding. De werkgever stelde dat de WW-uitkering in mindering diende te worden gebracht, temeer daar het Sociaal Plan verwees naar aanbeveling 3.5. De werknemer meende dat de aanbeveling zo niet moet worden gelezen. De kantonrechter oordeelde dat uit de aanbevelingen niet blijkt dat rekening moet worden gehouden met een WW-uitkering omdat de aanbeveling spreekt over “inkomsten” en een WW-uitkering geen inkomsten zijn.
Het Hof deelt dit oordeel niet. Het Hof achtte de bedoeling van het Sociaal Plan van belang en legde de term “inkomen” uit. Naar de mening van het Hof verstaat men in zijn algemeenheid onder “inkomen” ook een WW-uitkering omdat deze in plaats komt van het eerder verdiende salaris. Het Hof ziet deze mening bevestigd in de oordelen van kantonrechters die een WW-uitkering wel in mindering brengen op de vergoeding.De werkgever kreeg derhalve gelijk en kon volstaan met betaling van een lagere vergoeding.
Liesbeth Heidstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.