Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Twee bestuurders van een reeds bestaande vennootschap voerden besprekingen met een derde over een op te richten vennootschap. Afgesproken werd dat de die derde vast een arbeidsovereenkomst zou aangaan met de vennootschap in oprichting, zodat hij daarna mede-eigenaar van die vennootschap kon worden. De werknemer startte zijn werkzaamheden op 8 maart 2004. Op 26 maart 2004 kreeg de werknemer een ondertekende arbeidsovereenkomst overhandigd. Op dat moment waren partijen het eens over de essentiële onderdelen van de arbeidsovereenkomst, zoals functie, duur en salaris. Partijen hadden echter nog geen overeenstemming over het concurrentiebeding. De werknemer heeft de arbeidsovereenkomst nooit ondertekend. Op 15 april 2004 schreef de werkgever aan de werknemer dat de relatie werd beëindigd en dat was besloten om de arbeidsovereenkomst niet tot stand te laten komen. De vennootschap waar de mand in dienst zou treden werd nooit formeel opgericht.
Op verzoek van de werkgever werd de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter ontbonden voor zover vereist per 15 september 2004, onder toekenning van een beëndigingsvergoeding aan de werknemer.
De werknemer nam daar geen genoegen mee en vorderde naast de beëndigingsvergoeding zijn loon voor de duur van de arbeidsovereenkomst (8 maart tot 15 september 2004). De kantonrechter wees de vordering toe plus 25% wettelijke verhoging over het achterstallige loon en buitengerechtelijke kosten.
De werkgever kwam in beroep en het Hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter. Vervolgens ging de werknemer in cassatie. De hoofdvraag was of er überhaupt wel een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen. Aan die vraag kwam de Hoge Raad niet toe, omdat dat een feitelijke kwestie is waarover de Hoge Raad niet oordeelt.
De Advocaat-Generaal ging wel in op de vraag of er een arbeidsovereenkomst tot stand was gekomen.
Bij onderhandelingen is het vaak moeilijk vast te stellen wanneer een overeenkomst tot stand is gekomen. Overeenstemming over de essentialia (bij een arbeidsovereenkomst: salaris, duur en functie) van een te sluiten overeenkomst is niet zonder meer voldoende. Voor partijen zullen vaak méér punten van wezenlijk belang zijn. Uit de omstandigheden van het geval en de bedoelingen van partijen moet worden afgeleid welk punt tevens van belang is voor de totstandkoming van de overeenkomst. Dit geldt ook bij de totstandkoming van een arbeidsovereenkomst.
In het onderhavige geval was overeenstemming over het concurrentiebeding van essentieel belang. Het was de bedoeling van partijen dat de werknemer het initiatief zou nemen bij het opzetten van de nieuwe onderneming, dat hij daarvan een jaar na aanvang van de samenwerking mede-eigenaar zou worden en dat de arbeidsovereenkomst zou worden aangegaan om dat jaar te overbruggen. Voor beide partijen was het van wezenlijk belang hoe hun onderlinge rechtsverhouding zou zijn voor het geval de samenwerking zou mislukken. De werkgever wilde voorkomen dat de werknemer gebruik zou gaan maken van de bedrijfsgeheimen en het klantenbestand van de nieuwe onderneming en de werknemer wilde geen onderneming opzetten, waar hij niet in zou kunnen participeren, terwijl hij vervolgens wel beperkt zou zijn in zijn mogelijkheden om zelf een eigen onderneming te beginnen.
De Advocaat-Generaal meent dat het Hof terecht had geoordeeld dat door het ontbreken van overeenstemming over het concurrentiebeding, essentiële elementen van de arbeidsovereenkomst nog niet overeen waren gekomen, waardoor partijen nog geen bindende overeenkomst hadden over de inhoud van die overeenkomst. Er was derhalve nog geen arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
Was er wel een arbeidsovereenkomst tot stand gekomen, dan is de kans groot dat in elk geval het concurrentiebeding niet zou hebben gegolden. Hoewel het in de praktijk soms lastig is, is het uiteraard veruit het beste als de arbeidsovereenkomst is getekend voordat de werknemer daadwerkelijk aan het werk gaat.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.