Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Wie als bestuurder namens een vennootschap heeft gehandeld, dan wel heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt, kan hiervoor aansprakelijk worden gevonden. In het algemeen kan alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder tegenover de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld indien hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke uitoefening van zijn bestuurstaak, een ernstig verwijt valt te maken.
Van een ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen, terwijl deze ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade. Of in een bepaald geval sprake is van een ernstig verwijt, dient te worden beoordeeld aan de hand van alle omstandigheden van het geval, zoals: de aard van de door de rechtspersoon uitgeoefende activiteiten, de in het algemeen daaruit voortvloeiende risico's, de taakverdeling binnen het bestuur, de eventueel voor het bestuur geldende richtlijnen, de gegevens waarover de bestuurder beschikte of behoorde te beschikken ten tijde van de aan hem verweten beslissingen of gedragingen, alsmede het inzicht en de zorgvuldigheid die mogen worden verwacht van een bestuurder die voor zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult.
De rechtbank Rotterdam heeft op 14 juli 2010 vonnis gewezen in een zaak waarin de bestuurders van een bedrijf door de curator aansprakelijk werden gehouden voor het niet veilig stellen van de zaken die tot het vermogen van de vennootschap behoorden. Zij hadden deze in het winkelpand achtergelaten, hoewel zij wisten of behoorden te weten dat dit op een bepaald moment ontruimd zou worden. De curator stelde zich op het standpunt dat bestuurders de ontruiming op zijn beloop hebben gelaten, zonder zich de belangen van de schuldeisers aan te trekken. Door deze handelwijze hebben de bestuurders de verhaalspositie van de gezamenlijke schuldeisers van de vennootschap benadeeld.
De rechtbank was het tot dusverre met de curator eens en oordeelde dat het tot de taak van de bestuurders behoort om te zorgen voor het behoud en onderhoud van de in eigendom van de aan de vennootschap toebehorende vermogensbestanddelen. Aan de hand van de omstandigheden in dit geval, is de rechtbank vervolgens gaan kijken of deze schending van hun verplichting ook een voldoende ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW voor de bestuurders kon opleveren.
In dit geval heeft een van de bestuurders met de curator een schikking getroffen en meegewerkt aan de verkoop van de inventaris. Hij is in deze zaak door de curator niet aangesproken. Zijn collega bestuurder die door de curator aansprakelijk was gesteld, heeft zich verweerd door te stellen dat de andere bestuurder het volledige beheer en de feitelijke gang van zaken binnen de vennootschap op zich had genomen en dat deze werkzaamheden niet tot zijn werkkring behoorden. Bovendien heeft hij samen met de andere bestuurder zich ingespannen om de kosten te reduceren en met de verhuurder te komen tot een huurverlaging en extra liquiditeiten te verkrijgen, hetgeen niet is gelukt. Het feit dat hij door de curator niet betrokken was bij de afwikkeling van het faillissement, bevestigde de stelling van de aangesproken bestuurder dat het niet tot zijn werkkring behoorde om zich bezig te houden met de feitelijke beheer- en bestuurswerkzaamheden van de vennootschap en dat de feitelijke gang van zaken omtrent de vennootschap behoorde tot de werkkring van de andere bestuurder. Gelet hierop heeft de rechtbank geoordeeld dat de aangesproken bestuurder niet in het vervullen van zijn algemene bestuurstaak is tekortgeschoten.
Op grond van bovenstaande mocht de aangesproken bestuurder volgens de rechtbank erop vertrouwen dat de feitelijk beheerder maatregelen zou treffen om de gevolgen van de ontruiming te beperken. Om die reden treft deze bestuurder op dit punt geen verwijt treft. Er was dus geen sprake van ernstig verwijt in de zin van artikel 2:9 BW.
Link: http://www.rechtspraak.nl/ljn.asp?ljn=BN7874
Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.