Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Vier maanden geleden schreef ik over de tramconducteur die eiste dat hij op zijn uniform een ketting met een kruisje mocht dragen. Zijn werkgever, het GVB in Amsterdam, had dat verboden omdat het een zakelijke een professionele uitstraling van het uniform nastreeft en daarom het dragen van zichtbare sieraden (kettingen, broches enzovoorts) had verboden. De conducteur vond dat dit een beperking was van zijn godsdienstvrijheid. De rechter wees zijn vordering af, omdat deze van mening was dat het verbod geen onderscheid naar godsdienst maakte.
Hoewel de uitkomst van de zaak logisch en goed verdedigbaar leek, maakte de rechter daarbij wel een fout, zoals ik in februari ook schreef. Kledingvoorschriften die godsdienstige uitingen verbieden maken namelijk per definitie onderscheid naar godsdienst. Het is daarvoor niet relevant of het verbod specifiek gericht is op godsdienstige uitingen of, zoals hier, op alle sieraden. Als het gevolg is dat godsdienstige uitingen niet meer kunnen, maakt het verbod indirect onderscheid (als het verbod zich echt richt op godsdienstige uitingen maakt het direct onderscheid).
Het Gerechtshof te Amsterdam heeft zich in hoger beroep over de zaak gebogen en komt, langs een andere (en ditmaal correcte) weg, tot dezelfde uitkomst. Het Hof constateert dat wél sprake is van indirect onderscheid, en dat dus moet worden gekeken of het onderscheid een legitiem doel dient, en passend én noodzakelijk is om dat doel te bereiken. En op al die vragen antwoordt het Hof bevestigend. Het streven om het uniform zo zakelijk en professioneel mogelijk te maken is legitiem, en het verbod op sieraden op dat uniform is daartoe een geschikt en noodzakelijk middel. Het Hof onderzoekt daarna nog of het middel proportioneel is (een vraag die thuis hoort bij het onderzoek naar de noodzaak – als een minder zwaar middel kan worden ingezet is het ingezette middel dus niet noodzakelijk), en daarna zelfs nog of voor de conducteur een uitzondering had moeten worden gemaakt.
Die laatste vraag is strikt genomen niet meer van belang voor de toetsing of het indirecte onderscheid gerechtvaardigd was, maar wel de vraag (die ook voor lag) of het GVB zich als goed werkgever had gedragen. Ook die test doorstond het GVB met enige glans. Het GVB had zelf alternatieven aangedragen, zoals een armband met een kruisje (dat mocht wel) en had zelfs aangeboden zo'n armband voor te schieten. Verder had het GVB psychologische hulp voor de man betaald (die er overigens duidelijk niet toe had geleid dat de man vrede had met de situatie). De eis van de man om zijn reiskosten van en naar die psycholoog vergoed te krijgen werd dan ook begrijpelijkerwijs afgewezen.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.