Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Reeds eerder schreven wij over de aandachtspunten bij het instellen van een geldvordering in kort geding. De toewijzing van een geldvordering in kort geding is afhankelijk van de vragen of de omvang en het bestaan van de vordering voldoende aannemelijk is (i), of er een spoedeisend belang bij de ingestelde geldvordering is (ii) en of het restitutierisico in het specifieke geval aan toewijzing in de weg staat (iii).
In het algemeen gaat de Hoge Raad terughoudend om met de toewijzing van een geldvordering in kort geding. Maakt de geldvordering meer kans als deze een nevenvordering is, dat wil zeggen als de geldvordering nauw verwant is met de ingestelde (spoedeisende) hoofdvordering?
In rechtspraak lijkt de kwalificatie 'nevenvordering' niet ertoe te leiden dat de Hoge Raad bij een voldoende spoedeisende hoofdvordering ook de nevenvordering, de geldvordering, automatisch 'meeneemt' in de beoordeling.
Toch wees de Hoge Raad in 2007 een arrest dat een nuancering aanbracht op deze hoofdregel met betrekking tot de geldvordering als nevenvordering. Bij nevenvorderingen die geldvorderingen zijn en die nauw verwant zijn aan de hoofdvordering, wordt in dit arrest het pad van de verzwaarde motivering van de spoedeisendheid verlaten. De Hoge Raad oordeelde in dit arrest dat als de hoofdvordering voldoende spoedeisend is om in kort geding te worden beoordeeld, de proceseconomie ermee is gebaat dat in hetzelfde geding ook wordt beslist over nauw verwante (geld-)nevenvorderingen. De vraag wat deze nauwe verwantschap inhoudt, wordt door de Hoge Raad onbeantwoord gelaten. Het zou kunnen dat de Hoge Raad enkel nevenvorderingen voor ogen had die afhankelijk zijn van en ondergeschikt aan de hoofdvordering. Voor nevenvorderingen die onderwerp kunnen zijn van een zelfstandig kort geding, lijkt de Hoge Raad immers nog steeds de terughoudende toets te hanteren en zware eisen te stellen aan de motivering van de spoedeisendheid.
Ik zou durven te bepleiten dat het belang van de proceseconomie zou moeten prevaleren boven de regel der terughoudendheid in de toewijzing van de geldvordering. Als immers de hoofdvordering kan worden beoordeeld, is een nevenvordering die bijvoorbeeld ziet op buitengerechtelijke incassokosten in die procedure, dusdanig nauw verwant met de hoofdvordering dat deze wat mij betreft in één ruk zou moeten worden beoordeeld.
Na dit arrest in 2007 is het vrij stil gebleven over de vraag of een geld-nevenvordering bij een voldoende spoedeisende hoofdvordering ook voor beoordeling en dus toewijzing in aanmerking komt. Het is dan ook nog steeds, ook nu nog, aan te raden om ten aanzien van de geldvordering in kort geding, zowel als hoofdvordering als als nevenvordering, een stevige motivering te geven ten aanzien van de aan het begin van deze weblog genoemde punten.
Sabine Hirdes is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.