Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
De Hoge Raad heeft beslist dat het lossingsrecht, waar een hypothecaire schuldenaar recht op heeft conform artikel 3:269 BW, niet van overeenkomstige toepassing is op de executoriale verkoop van een onroerende zaak. In het navolgende wordt aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 19 februari 2010 de zaak besproken.
In casu had de bank conservatoir beslag gelegd op een onroerende zaak, welk beslag na het verkrijgen van een vonnis executoriaal was geworden. De bank had voor de veiling een termijn ingesteld (conform de veilingvoorwaarden) om de schuldenaar in staat te stellen zijn schulden te voldoen. De bank verbond daaraan overigens de voorwaarde dat alle aangemelde beslagleggers werden voldaan. De schuldenaar had een bedrag gestort dat voldoende was om de vordering van de bank plus de gemaakte kosten te voldoen. Echter dit bedrag was onvoldoende om de vordering van de andere beslaglegger te voldoen.
Nu probeerde de schuldenaar levering te voorkomen met een beroep op zijn lossingsrecht met betrekking tot hypotheek zoals weergegeven in artikel 3:269 BW. Immers, de veiling wordt voorkomen door voldoening van het bedrag waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt, alsmede van de reeds gemaakte executiekosten.
De Hoge Raad besliste echter: dit lossingsrecht is niet van overeenkomstige toepassing in het geval er door een beslaglegger wordt geëxecuteerd. De Hoge Raad geeft hiervoor als voornaamste reden dat in de regeling van executoriale verkoop (artikelen 514-529 Rv) alleen artikel 3:273 BW (zuivering) van toepassing wordt verklaard. Het lossingsrecht wordt dus niet genoemd in die regeling.
Voor het niet verder van toepassing verklaren van de hypotheekregeling op de in het Weboek van burgerlijke rechtsvordering geregelde verkoop is ook een verklaring: de hypotheekhouder kan namelijk de verhypothekeerde zaak uitwinnen met voorrang boven andere schuldeisers en de executieopbrengst komt aan hem toe tot de grootte van zijn vordering (tenzij andere schuldeisers een vordering met een hogere rang hebben, zie artikel 3:279 BW). De gedachte achter de lossingsregel is dat de schuldeiser de verkoop niet als dwangmiddel mag doorzetten om ook het niet door hypotheek gedekte deel van zijn vordering voldaan te krijgen.
Die positie heeft de executoriale beslaglegger niet. Hij heeft immers geen voorrang boven de andere beslagleggers en hij handelt in zoverre mede in het belang van de andere beslagleggers. De beslaglegger verkeert dus, anders dan de hypotheekhouder, niet in een positie dat hij door met executie te dreigen de schuldenaar kan bewegen ook zijn niet door beslag gedekte vorderingen te voldoen.
Let er dus op dat de aflossing van een beslaglegger niet voldoende hoeft te zijn voor het voorkomen van een executoriale verkoop.
Rosemarie Franken is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.