Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In een eerdere weblog gaven wij een algemene uitleg over het kartelverbod, dat concurrentiebeperkende samenwerking tussen ondernemingen verbiedt. Eén van die concurrentiebeperkende vormen van samenwerkingen zijn de zogeheten verticale afspraken die de onderlinge concurrentie tussen de distributeurs van bepaalde producten beperken.
De Groepsvrijstellingsverordening (Nr. 2790/1999 (EG) – Europese verordening die regels voorschrijft over mededinging in de distributiesector) stelt de voorwaarden waaronder verticale overeenkomsten zijn vrijgesteld van het kartelverbod en bevat een zwarte lijst met afspraken die per definitie verboden zijn. Daarnaast heeft de Europese Commissie richtsnoeren (Bekendmaking van de Commissie van 13 oktober 2000, Pb. EG C 291) opgesteld waarin de beginselen voor de toetsing van verticale overeenkomsten aan artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie uiteen worden gezet (Richtsnoeren).
Inmiddels heeft de Europese Commissie een voorstel gepubliceerd om de Groepsvrijstelling en de Richtsnoeren te herzien. De huidige Groepsvrijstellingsverordening zal op 31 mei 2010 vervallen. De voorgestelde aanpassingen zijn bedoeld om in te spelen op recente marktontwikkelingen, vooral de versterkte koopdracht van de grote detailhandelaars en de groei van de online verkoop.
Eén van de belangrijkste wijzigingen is dat voortaan het marktaandeel per afnemer relevant zal zijn.
De huidige Groepsvrijstellingsverordening is van toepassing op voorwaarde dat het marktaandeel van de leverancier op de markt waarop hij de contractgoederen of diensten verkoopt niet meer bedraagt dan 30%. Slechts wanneer er sprake is van exclusieve levering, dient ook het marktaandeel van de afnemer beneden de 30% te blijven op de inkoopmarkt. De ontwerpverordening bepaalt echter dat het marktaandeel van elk van de partijen bij de overeenkomst op geen van de markten waarop de overeenkomst van invloed is, meer dan 30% mag bedragen om binnen het bereik van de nieuwe Groepsvrijstellingsverordening te vallen. De ontwerprichtsnoeren bepalen daarnaast dat bij de beoordeling van het relevante marktaandeel van de afnemer niet diens positie op de inkoopmarkt, maar op de markt waar hij de producten (door)verkoopt, bepalend is. Deze wijziging leidt tot extra risico’s voor ondernemingen alsmede tot een moeilijkere beoordeling van de vraag of de toepasselijke verticale overeenkomst in lijn is met de regelgeving.
Een andere wijziging is dat onder de nieuwe regelgeving eerder sprake zal zijn van een overeenkomst die niet binnen de reikwijdte van de Groepsvrijstellingsverordening valt. Dit komt in een volgende weblog aan de orde.
De mededingingsregels bij verticale afspraken worden met de komst van de nieuwe Europese regelgeving op een aantal punten wezenlijk gewijzigd. De voorgenomen wijzigingen zijn relevant voor alle ondernemingen die te maken hebben met (met name) distributieovereenkomsten. Telkens zal moeten worden getoetst of de afspraken in de overeenkomst die (op grond van de gewijzigde Groepsvrijstellingsverordening en Richtsnoeren) toelaatbaar zijn. Bij het maken van deze beoordeling zijn wij u natuurlijk graag van dienst.
Sabine Hirdes is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.