Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Het uitgangspunt voor een milieuvergunning en de daaraan verbonden voorschriften is dat ten minste de beste beschikbare technieken (BBT) worden toegepast. In een eerdere weblog schreef ik al over dit vereiste, dat afkomstig is uit de Europese IPPC-richtlijn en sinds 1 december 2005 in ons land geldt voor alle milieuvergunningplichtige activiteiten. In deze eerdere weblog besteedde ik aandacht aan de mogelijkheid om een termijn te vergunnen voor het omschakelen op de beste beschikbare technieken.
Het begrip BBT is een dynamisch begrip. Wat nú BBT is, kan over een aantal jaren een verouderde techniek zijn. De dynamiek ligt besloten in de wettelijke regeling van het begrip en uit een aantal uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak blijkt dat met dit dynamische karakter rekening moet worden gehouden.
De uitspraken van de Afdeling betreffen de actualiteit van de zgn. BREF-documenten. Dit zijn Europese documenten, afkomstig van de Europese commissie, waarin voor bedrijven die onder de werkingssfeer van de richtlijn vallen (grote milieuvervuilende bedrijven, zowel industrie als intensieve veehouderij) per bedrijfstak is beschreven wat de beste beschikbare technieken zijn. Deze BREF-documenten zijn doorgaans zeer dikke, Engelstalige, technische documenten. De documenten zijn het resultaat van uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de betrokken bedrijfstakken. Deze informatie-uitwisseling wordt namens de Europese commissie georganiseerd door het sinds 1997 in Sevilla gevestigde IPPC-bureau, dat daarvoor een technische werkgroep formeert. Deze technische werkgroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten, de betreffende bedrijfstak, NGO’s en onderzoeksinstellingen. De werkgroep stelt de BREF op. Het is (was) de bedoeling dat BREF-documenten om de drie jaar zouden worden herzien. Inmiddels blijkt dat van de in totaal 33 BREF-documenten er 15 meer dan vijf jaar oud zijn, sommige zelfs meer dan acht jaar oud. Informatie over de BREF-documenten is onder meer te vinden op de website van het IPPC-bureau. Het overzicht van de BREF’s op deze site laat bovendien zien dat wanneer een herziening wel is aangevangen, dat ook niet erg snel gaat.
In een van de Afdelingsuitspraken betreft het een vergunning verleend in december 2006 en een BREF-document uit 2001, waarin een bepaalde installatie niet als BBT, maar als veelbelovende techniek, wordt beschouwd. De Afdeling stelt vast dat de BREF verouderd is en bovendien zou worden herzien in 2007 en dat Gedeputeerde Staten daarom verder had moeten kijken dan de verouderde BREF om te bepalen wat BBT is. In een andere uitspraak gaat het om een in 2007 verleende vergunning en eveneens een BREF uit 2001 die op het moment dat de beroepsprocedure aanhangig was werd herzien. Bovendien waren de BREF vervatte inzichten gebaseerd op een document uit 1997. Net als in de eerst beschreven uitspraak overweegt de Afdeling dat in de verouderde BREF ook veelbelovende technieken worden beschreven. Daarnaast neemt de Afdeling in overweging dat in andere, recentere (namelijk uit 2006), BREF-documenten aanmerkelijk lagere emissiegrenswaarden worden aangehouden voor de betreffende stof. Volgens de Afdeling had Gedeputeerde Staten daarom nader onderzoek moeten (laten) verrichten en deugdelijk moeten motiveren dat de gestelde grenswaarden overeenkomen met de toepassing van de voor de inrichting in aanmerking komende BBT. Nu dit niet was gedaan, moest GS het werk overdoen.
Kortom: nu een groot aantal van de BREF-documenten ouder is dan vijf jaar, representeren dat deze documenten mogelijk niet meer de beste beschikbare technieken representeren. Het is raadzaam dat bedrijven en vergunningverleners zich daar al in het stadium van de vergunningaanvraag rekenschap van geven en onderzoeken of de in de BREF beschreven maatregelen nog wel voldoen aan het vereiste van minimaal BBT.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.