Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Zoals u mogelijk wel weet, dient de algemene vergadering van aandeelhouders (AvA) de bestuurder van haar onderneming te horen en te wijzen op zijn of haar adviesrecht ex art. 2:227 lid 4 BW wanneer zij van plan is de bestuurder te ontslaan, òòk wanneer dit buiten de vergadering om geschiedt. In 1995 heeft de Hoge Raad namelijk geoordeeld dat dit artikel ook van toepassing is op besluiten die buiten vergadering worden genomen (HR 10 maart 1995, NJ 1995, 595). Een besluit genomen in strijd met genoemd artikel kan worden vernietigd op grond van artikel 2:15 BW.
Ook al mag dit bekend worden verondersteld, toch gaat het nog wel eens mis.
Op 7 december 2003 besloot de AvA van Hay Group Investment Holding b.v. (HGIH) buiten vergadering één van haar bestuurders, S., met onmiddellijke ingang te ontslaan als bestuurder. Op 5 januari 2004 bevestigde de AvA dit besluit, nu in vergadering. Voor deze aandeelhoudersvergadering was S. uitgenodigd om gehoord te worden omtrent zijn ontslag en om zijn raadgevende stem uit te brengen. S. gaf aan deze uitnodi-ging evenwel geen gevolg en verscheen niet. De arbeidsovereenkomst met S. was tot dat moment nog niet opgezegd. Op 9 februari 2004 vond een bestuursvergadering van HGIH plaats waarin de arbeidsovereenkomst met S. met onmiddellijke ingang werd beëindigd.
S. accepteerde zijn ontslag niet en vorderde in rechte vernietiging van de besluiten van 7 december 2003 en 5 januari 2004. Daarnaast vorderde hij een verklaring voor recht dat het bestuursbesluit van 9 februari 2004 nietig was. De rechtbank wees de vorderingen toe en na het hoger beroep van HIGH bekrachtigde het hof dit vonnis. Het hof overwoog daartoe ondermeer het volgende.
Het besluit van 7 december 2003 was genomen buiten de vergadering van aandeelhouders om. Tussen partijen stond ter discussie of S. in de gelegenheid gesteld had moeten worden om van zijn raadgevende stem gebruik te maken en zo ja, of S. wel of niet in de gelegenheid was gesteld om van zijn adviserende bevoegdheid gebruik te maken. Voor wat betreft het laatste wees HGIH er daarbij op dat S. een dag voorafgaand aan de vergadering, derhalve op 6 december 2003, telefonisch op de hoogte was gesteld van het voornemen om hem te ontslaan en S. op dat moment niet had aangegeven zich te willen verweren. S. stelde evenwel dat deze mededeling onvoldoende was om te kunnen concluderen dat hij gebruik had kunnen maken van zijn adviesbevoegdheid.
Het hof oordeelde allereerst conform het genoemde arrest van de Hoge Raad dat ook buiten vergadering een bestuurder een raadgevende stem heeft. Vervolgens was het hof het met S. eens dat een dergelijk telefoongesprek onvoldoende is om te kunnen worden beschouwd als een uitnodiging van de aandeelhouder aan de bestuurder om te reageren op het desbetreffende besluit of om een raadgevende stem te laten horen. Het ontslag was daarmee vernietigbaar waarmee tevens de besluiten van 5 januari 2004 en 9 februari 2004 vernietigbaar respectievelijk nietig waren.
Volgens HGIH was het oordeel van het hof in strijd met de tekst en de bedoeling van artikel 2:238 BW en zou het eerder genoemde arrest van 10 maart 1995 op deze zaak niet van toepassing zijn. In cassatie maakte de Hoge Raad evenwel korte metten met de stellingen van HGIH en verwees, middels een verwijzing naar de conclusie bij dit arrest, naar de memorie van toelichting op het thans aanhangige wetsvoorstel Wet Vereenvoudiging en Flexibilisering B.V.-recht. In deze memorie van toelichting staat klip en klaar dat ook bij besluitvorming buiten vergadering de raadgevende positie van bestuurders en commissarissen tot uitdrukking dient te komen, hetgeen ook met zoveel woorden is opgenomen in het wetsvoorstel voor het nieuwe artikel 2:238 BW: “(…) De bestuurders en de commissarissen worden voorafgaand aan de besluitvorming in de gelegenheid gesteld om advies uit te brengen”. Het voorstel van de expertgroep, ingesteld ten behoeve van genoemd wetsvoorstel, om de raadgevende stem niet van toepassing te laten zijn indien de besluitvorming buiten vergadering geschiedt omdat dit de besluitvorming van de AvA bemoeilijkt, is daarmee door de wetgever niet overgenomen.
De telefonische mededeling van HGIH kon haar evenmin baten. Wat wel en wat niet als een uitnodiging kan worden beschouwd en of aan de bestuurder (voldoende) gelegenheid is geboden om van zijn adviesbevoegdheid ex artikel 2:227 lid 4 BW gebruik te maken, dient te worden beoordeeld aan de hand van de maatstaf van redelijkheid en billijkheid. De formele oproepingsbepalingen zijn daarbij overigens niet van toepassing. Wel dient de AvA op voorhand te laten weten dat een bepaald besluit buiten vergadering zal worden genomen waarbij de bestuurder wordt gewezen op zijn of haar recht een raadgevende stem te laten horen. De telefonische mededeling voldeed niet aan de vereisten waarmee ook dit middel niet tot cassatie kon leiden.
Het blijkt kortom telkens weer noodzaak om bij het ontslag van een bestuurder goed op de vennootschapsrechtelijke bepalingen te letten want een vernietigd althans nietig ontslag als bestuurder brengt ook mee dat het arbeidsrechtelijk ontslag niet zal houden.
Liesbeth Heidstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.