Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
In eerdere bijdragen hebben wij gezien dat de bestuurder van een vennootschap aansprakelijk kan zijn voor (i) verplichtingen die hij aangaat namens de vennootschap dan wel (ii) indien hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt. Volgens vaste jurisprudentie mag in beide gevallen in het algemeen alleen dan worden aangenomen dat de bestuurder tegenover de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld indien hem een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt (HR 18 februari 2000, NJ 2000, 295).
Voor de onder (i) bedoelde gevallen is in de rechtspraak de maatstaf aanvaard dat persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder van de vennootschap kan worden aangenomen wanneer deze bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijze behoorde te begrijpen dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden, behoudens door de bestuurder aan te voeren omstandigheden op grond waarvan de conclusie gerechtvaardigd is dat hem ter zake van de benadeling geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden.
In de onder (ii) bedoelde gevallen kan de betrokken bestuurder voor schade van de schuldeiser aansprakelijk worden gehouden indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelwijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Waar wij in een eerdere bijdrage het voorbeeld van een onder (ii) bedoeld geval gaven, gaat het in deze bijdrage om een voorbeeld van de onder (i) bedoelde gevallen.
Op 23 december 2009 heeft de Rechtbank Arnhem vonnis gewezen in een zaak waarin de bestuurder van een bedrijf aansprakelijk werd gehouden voor twee rechtshandelingen die hij namens de vennootschap was aangegaan. De beoordeling van de rechter in deze zaak laat zien waar de grens bij het wel of niet aannemen van de persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder jegens derden ligt, dus wanneer is er sprake van 'ernstig verwijt'.
Wat was het geval? Een advocatenkantoor had aan de vennootschap, waarvan gedaagde enig statutair bestuurder was, in 2007 juridische bijstand verleend. De facturen voor de verrichte werkzaamheden voor een bedrag van € 7.945,10 werden door de vennootschap niet betaald. Het advocatenkantoor dagvaardde vervolgens, na aanmaning, de vennootschap en vorderde betaling van de facturen. De vennootschap werd door de rechtbank bij verstek veroordeeld de gevorderde bedragen aan het advocatenkantoor te voldoen. De bestuurder stelde namens de vennootschap aan het advocatenkantoor voor om een bedrag van € 3.000,00 te voldoen. Na onderhandelingen werd tussen de partijen een schikking getroffen voor een bedrag van € 3.272,50 inclusief btw. Een week later werd de vennootschap failliet verklaard zonder het advocatenkantoor te hebben voldaan.
Het advocatenkantoor dagvaardde vervolgens de bestuurder en vorderde primair betaling van de factuur van € 7.945,10. Deze vordering was gebaseerd op de stelling dat hij al bij het verstrekken van de opdracht aan het advocatenkantoor wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap niet in staat zou zijn om de daaraan verbonden kosten te voldoen. Naar de mening van het advocatenkantoor werd deze stelling ondersteund door het feit dat de vennootschap niet had gereageerd op facturen of sommaties en verstek had laten gaan in de procedure, hetgeen aan de bestuurder (ernstig) te wijten was.
Subsidiair vorderde het advocatenkantoor betaling van een bedrag van € 6.684,56 op grond van onrechtmatig handelen van de bestuurder die ten tijde van het overeenkomen van de schikking wist of behoorde te weten dat de vennootschap deze schikking niet na zou kunnen komen. (De hoogte van dit bedrag is uit het vonnis niet direct te verklaren.)
De bestuurder betwiste dat hij ten tijde van het verstrekken van de opdracht aan het advocatenkantoor wist dan wel redelijkerwijs kon weten dat de vennootschap die facturen niet zou kunnen voldoen. Hij verklaarde dat de vennootschap haar activiteiten pas begin 2008 had gestaakt. Die activiteiten waren sinds 2006 afgebouwd, in opdracht van de bank die er geen vertrouwen meer in had, maar in 2006 liepen er nog gewoon opdrachten en werden rekeningen gewoon nog betaald. Wél was hij ten tijde van het overeenkomen van de schikking op de hoogte van de faillissementsaanvraag.
De rechtbank oordeelde dat het advocatenkantoor haar primaire vordering onvoldoende had onderbouwd met feiten waaruit zou blijken dat de bestuurder al bij het verstrekken van de opdracht wist of redelijkerwijs behoorde te begrijpen dat de vennootschap de facturen van het advocatenkantoor niet zou kunnen voldoen. Het niet reageren op facturen of sommaties en het verstek laten gaan in een procedure is daarvoor op zichzelf onvoldoende. Met betrekking tot de subsidiaire vordering was de rechtbank echter van oordeel dat de bestuurder ten tijde van het aangaan van de schikking redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap de verplichtingen die uit de schikking voortvloeiden niet meer zou kunnen nakomen. Hij wist dat de vennootschap alle activiteiten toen had gestaakt en dat het faillissement was aangevraagd. Deze vordering werd aan het advocatenkantoor toegewezen, doch “slechts” voor het bedrag van de bereikte schikking van € 3.272,50 inclusief BTW.
In deze zaak werd dus de bestuurder alleen aansprakelijk gehouden voor het geval waarbij evident was dat hij wist, althans redelijkerwijs kon weten dat de vennootschap haar verplichtingen niet kon nakomen. Op grond van feitelijke omstandigheden in deze zaak was voor de rechtbank niet moeilijk de grens tussen wel of geen 'ernstig verwijt' duidelijk te trekken.
Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.