Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Hoe belangrijk het is om goed na te denken over de consequenties van het intrekken van een verzoekschrift tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst nadat de kantonrechter een beschikking heeft gegeven blijkt maar eens te weer uit een recente uitspraak van de kantonrechter te Apeldoorn (3 juni 2009, JAR 2009/276).
Een werkgever verzocht de kantonrechter om ontbinding van de arbeidsverhouding met één van haar werknemers, een verslaggever die sinds 1974 in dienst was. De werkgever voerde als grond voor de ontbinding aan dat de arbeidsverhouding al enige jaren onder druk stond. De werknemer erkende in de ontbindingsprocedure dat hij niet meer met succes terug kon naar zijn werkgever. Het ging in de procedure vervolgens alleen nog maar om de hoogte van de vergoeding aan de werknemer.
De werknemer betwistte de stelling van de werkgever dat de verstoorde arbeidsverhouding vooral aan hem te wijten was. De kantonrechter was dit met de werknemer eens. Het was volgens de kantonrechter de werkgever zelf geweest die in overwegende mate aan de verstoring van de arbeidsrelatie had bijgedragen. De werkgever had weinig tot geen oog gehad voor de belangen van de werknemer en nam hem onvoldoende serieus.
De kantonrechter ontbond daarom de arbeidsovereenkomst onder toekenning van een vergoeding die het dubbele bedroeg van waar de neutrale kantonrechtersformule op neer zou komen. Nu deze vergoeding hoger was dan de werkgever in het verzoekschrift had aangeboden, kreeg hij de mogelijkheid om het verzoekschrift in te trekken.
Dit deed de werkgever vervolgens ook. Gelijktijdig daarmee zond de werkgever een brief aan de werknemer met de stelling dat hij in overleg en in samenwerking met hem wenste te komen tot terugkeer van de werknemer in de organisatie van de werkgever. De werknemer had er evenwel zodanig genoeg van dat hij liet weten hier niet op in te willen gaan.
Vlak daarna diende de werknemer zelf een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst bij de rechter in. Gezien het feit dat de werknemer nu zelf het verzoek indiende, was ook nu weer het enige strijdpunt de hoogte van de vergoeding. De kantonrechter stelde voorop dat in dergelijke situaties, na intrekking van een eerder verzoekschrift door de verzoekende partij, moet worden beoordeeld of de werkgever een substantiële en geloofwaardige poging heeft gedaan om de werknemer opnieuw een zinvolle kans te bieden om zijn werkzaamheden voort te zetten, respectievelijk een andere passende plaats binnen de arbeidsorganisatie te geven.
In deze zaak echter meende de rechter dat aan deze vraag voorbij kon worden gegaan. De rechter stelde dat hier de vraag was of er sprake was van een uitzichtloze situatie die meebracht dat de arbeidsovereenkomst hoe dan ook behoorde te eindigen. Gezien de eerdere beschikking waaruit bleek dat ook de werknemer toegaf niet meer terug te kunnen en een en ander vooral op conto van de werkgever kon worden geschreven waarbij deze laatste zelfs nog tijdens de mondelinge behandeling had laten zien alleen van zijn eigen gelijk uit te gaan, onderschreef de kantonrechter de visie van de werknemer dat terugkeer geen reële optie was. Er kon hem dan ook geen verwijt worden gemaakt van het feit dat hij niet was ingegaan op het voorstel van de werkgever om terug te keren naar de werkplek. De kantonrechter ontbond vervolgens onder toekenning van dezelfde vergoeding als eerder was toegekend. Voor een hogere vergoeding zag de kantonrechter geen reden, nu de feiten en omstandigheden gelijk zijn aan hetgeen in de eerdere beschikking is overwogen.
Moraal van het verhaal: indien uit de ontbindingsprocedure blijkt dat een terugkeer naar de werkplek geen reële optie is en ook de werknemer zelf geen heil meer ziet in voortzetting van de arbeidsovereenkomst, lijkt intrekking van het verzoekschrift om zodoende onder de hoger dan verwachte vergoeding uit te komen een heilloze weg. Dat is alleen anders als de werkgever denkt oprecht in staat te zijn tot het doen van een substatiele en geloofwaardige poging tot daadwerkkelijk herstel van de samenwerking. Het is in alle andere gevallen wachten op een verzoek tot ontbinding van de werknemer.
Liesbeth Heidstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.