Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
Een crediteur met een pand- of hypotheekrecht hoeft zich in beginsel niets aan te trekken van een faillissement. Deze zogenaamde separatisten kunnen ongestoord hun zekerheidsrechten uitoefenen als ware er geen faillissement. Dat hoeft echter niet; de curator en de separatist kunnen andere afspraken met elkaar maken, bijvoorbeeld dat de curator tegen een vergoeding de verpande vorderingen incasseert. Over de stil verpande vorderingen ontstaat regelmatig discussie tussen curatoren en pandhouders (vaak banken). De Hoge Raad heeft in een uitspraak van 30 oktober 2009 zijn eerdere uitspraak van 22 juni 2007 verduidelijkt.
Een pandrecht op een vordering kan een stil pandrecht of een openbaar pandrecht zijn. Het onderscheid zit in de bekendmaking aan de debiteur. In tegenstelling tot het openbaar pandrecht heeft de pandgever (de latere failliet) in geval van een stil pandrecht niet aan zijn debiteur laten weten dat hij de vordering in pand heeft gegeven aan een derde (vaak een bank). Een ander verschil tussen beide soorten pandrechten is dat de debiteur in geval van een openbaar pandrecht alleen bevrijdend kan betalen aan de pandhouder (de bank). Om die reden zal een bank of andere pandhouder er belang bij hebben dat een stil pandrecht kort voor of na faillissement wordt omgezet in een openbaar pandrecht. Dat gebeurt door mededeling aan de debiteuren.
De uitspraak van de Hoge Raad van 30 oktober 2009 betrof een casus waarin een bank een stil pandrecht had op de vorderingen van een gefailleerde. Er had geen bekendmaking aan debiteuren plaatsgevonden. De curator en de bank hadden een geschil over de vraag of de curator de bank inzage moest verlenen in de administratie van gefailleerde (om de bank de gelegenheid te geven haar pandrecht bekend te maken) en over de vraag wat er moest gebeuren met de betalingen die (verpande) debiteuren in de tussentijd hadden gedaan aan de curator.
Voordat de Hoge Raad zich over deze geschilpunten uitlaat, herhaalt en verduidelijkt hij een aantal zaken uit de eerdere uitspraak van 22 juni 2007. De Hoge Raad overweegt dat de curator niet verplicht is om de bank actief te benaderen en een termijn aan te zeggen waarbinnen de debiteuren moeten worden benaderd. Wel is de curator verplicht om zich te onthouden van 'op inning van de verpande vorderingen gerichte activiteiten' gedurende een bepaalde termijn. Die termijn wordt in het geval van een professionele pandhouder (een bank) gesteld op veertien dagen (na het faillissement). Als de bank laat weten dat zij wil overgaan tot inning van de verpande vorderingen, ook al is dat na het verstrijken van de veertien dagen, dan dient de curator zich (alsnog) te onthouden van voornoemde activiteiten.
Over de geschilpunten in casu zegt de Hoge Raad dat de curator wel degelijk verplicht is om de pandhouder inzage te geven in de relevante administratie van gefailleerde, net zoals de pandgever daartoe voor het faillissement verplicht was. De pandhouder moet in de gelegenheid worden gesteld haar pandrechten aan debiteuren bekend te maken. Wel kan de curator van de bank een vergoeding verlangen van de kosten die zijn gemoeid met het verlenen van de inzage of het ter beschikking stellen van de informatie.
In het geval dat debiteuren aan de curator hebben betaald in de periode dat de curator op inning gerichte activiteiten heeft verricht, terwijl hij daartoe niet gerechtigd was (zie boven), geldt het volgende. Het betreffende pandrecht op die (betaalde) vordering is komen te vervallen; dat rust dan niet op het door de curator geïnde bedrag. De bank heeft voor het betaalde bedrag een boedelvordering met de aan zijn pandrecht verbonden voorrang (voor een uitleg over de rangorde zie onze eerdere weblog. De curator is niet verplicht om deze bedragen zo spoedig mogelijk aan de bank te betalen (nu er geen sprake is van een betaling per vergissing aan de boedel), maar mag het faillissement afwikkelen en daarbij rekening houden met de rechten van eventuele andere boedelschuldeisers.
De Hoge Raad overweegt daarnaast dat het handelen (het verrichten van de activiteiten gericht op inning) van deze curator als onrechtmatig moet worden beschouwd, en dat het zo kan zijn dat de bank voor de geleden schade wellicht een concurrente vordering op de boedel of zelfs een vordering op de curator in privé heeft.
Marieke Oosterhuis is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.