Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Een werkneemster is sinds juni 2006 gedeeltelijk arbeidsongeschikt. De arbo-arts adviseerde om rond maart 2008 een WIA aanvraag te doen. De aanvraag wordt niet gedaan; in plaats daarvan wordt er een beëindigingregeling getroffen tussen werkgever en werkneemster. Afgesproken wordt dat haar arbeidsovereenkomst eindigt per 1 juli 2008 onder toekenning van een vergoeding. Deel van de overeenkomst is dat partijen uitspreken niets meer van elkaar te vorderen te hebben, zij verlenen elkaar, zoals dat heet, “finale kwijting”. Na het tekenen van die vaststellingsovereenkomst heeft werkneemster een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft daarop aan de werkgever laten weten dat de aanvraag te laat was ingediend, waardoor de ingang van de uitkering werd uitgesteld en tot die tijd legde het UWV aan de werkgever een loonsanctie op.
De werkgever gaf geen gevolg aan de loonsanctie, de arbeidsovereenkomst was immers al geëindigd. De werkneemster die nu noch een uitkering noch loon ontving, stelde daarop een loonvordering in.
De kantonrechter oordeelde dat er hier geen sprake kan zijn van een loonvordering aangezien de arbeidsovereenkomst door de regeling reeds was geëindigd. De kantonrechter interpreteert de vordering derhalve als een vordering tot schadevergoeding, er is immers sprake van inkomensderving tot de ingang van de uitkering.De kantonrechter onderzoekt eerst aan wie die te late WIA aanvraag te wijten is. Gezien het feit dat het voor de werkneemster duidelijk was wanneer zij de aanvraag had moeten doen en aangezien zij geen voorbehoud heeft gemaakt bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, is dit in ieder geval niet aan de werkgever te wijten.
Verder oordeelt de kantonrechter dat er geen omstandigheden zijn op grond waarvan het onaanvaardbaar geacht zou kunnen worden om de werkneemster aan de finale kwijting te houden. De werkneemster had juridische bijstand op het moment dat zij de aanvraag had moeten doen. Voor de werkgever was hierin dus geen rol meer weggelegd. Niet is gebleken dat het uitstel van de WIA-uitkering verband hield met enige niet nagekomen verplichting van de werkgever in het kader van de re-integratie van de werkneemster. Dit brengt mee dat ook op basis van redelijkheid en billijkheid geen grond is voor de vordering van werkneemster.Om dezelfde reden kan ook de stelling van werkneemster dat de werkgever heeft gehandeld in strijd met de beginselen van goed werkgeverschap en postcontractuele goede trouw geen stand houden. De kantonrechter wijst de vordering af.
Wanneer werkgever en werknemer de arbeidsovereenkomst in overleg beëindigd hebben kan het UWV geen loonsanctie meer aan de werkgever opleggen. De inkomensschade die de werknemer als gevolg van een negatief oordeel van het UWV ondervindt kan alleen worden gevorderd van de werkgever als het naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de werknemer de schade draagt. Daarvan zou sprake kunnen zijn als de werkgever (re-integratie)verplichtingen niet is nagekomen.
Belangrijkste les uit deze uitspraak is dan ook dat voor een werkgever die weet dat hij niet al zijn verplichtingen is nagekomen, het treffen van een beëindigingsregeling mogelijk geen uitkomst zal bieden.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.