Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Sinds 1 juli 2008, met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), kent de Wet milieubeheer (Wm) een nieuwe grond om een aanvraag voor een milieuvergunning te weigeren: volgens artikel 8.10 lid 3 Wm kan een milieuvergunning worden geweigerd als door verlening ervan strijd zou ontstaan met een bestemmingsplan en andere regels op het gebied van ruimtelijke ordening.
In de gevallen waarop de nieuwe regeling betrekking heeft bestaat geen plicht, maar een bevoegdheid om de milieuvergunning te weigeren. De regeling vormt daarmee een uitzondering op de regeling van artikel 8.10 lid 2 samen met artikel 8.9 Wm, op grond waarvan de milieuvergunning moet worden geweigerd. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft dit in een uitspraak van 27 mei 2009 bevestigd.
De nieuwe weigeringsgrond is uitdrukkelijk geformuleerd voor situaties waarin door verlening van de milieuvergunning strijd ontstaat met het bestemmingsplan (om het gemakshalve even tot deze planologische regeling te beperken). De strijdige situatie ontstaat dus door het vergunnen van de aangevraagde activiteit. Deze formulering roept voor een aantal praktijksituaties de vraag op of de weigeringsgrond daarop toepasselijk is.
Wat bijvoorbeeld als een revisievergunning wordt aangevraagd voor een bestaande, vergunde, activiteit die in strijd is met het bestemmingsplan? En wat als de activiteit eerst zonder milieuvergunning wordt uitgeoefend en pas later een oprichtingsvergunning wordt aangevraagd? Hoe zit het als een revisievergunning wordt aangevraagd in verband met een verandering van de activiteiten en daarmee strijd met het bestemmingsplan ontstaat? En wat als het bevoegd gezag voornemens is planologische maatregelen te treffen om de strijdigheid op te heffen? Tot slot: kan worden geweigerd als de activiteit niet in strijd is met het bestemmingsplan, maar bijvoorbeeld het bedrijfsgebouw de maximale bouwhoogte overschrijdt?
In het eerste geval ontstaat door het verlenen van de revisievergunning geen strijd met het bestemmingsplan. Die strijd was er immers al met de bestaande activiteit, die bovendien vergund is. Naar de letter genomen ziet artikel 8.10 lid 3 Wm niet op deze situatie. Bovendien bepaalt artikel 8.4 lid 3 Wm dat het bevoegd gezag bestaande rechten niet kan wijzigen anders dan met toepassing van afdeling 8.1.2 Wm en daar valt 8.10 lid 3 Wm niet onder. Aan de andere kant lijkt de bedoeling van de wetgever ruimer te zijn geweest dan de formulering van artikel 8.10 lid 3 Wm doet denken. De wetgever heeft namelijk tijdens de totstandkoming van de wet gezegd dat het erom gaat vestiging of instandhouding te voorkomen. Vooralsnog denk ik echter dat de conclusie zou moeten zijn dat artikel 8.10 lid 3 Wm geen betrekking heeft op deze situatie gelet op de tekst en het stelsel van de wet met betrekking tot bestaande rechten. We zullen moeten afwachten wat de Afdeling bestuursrechtspraak ervan vindt.
Ook in het tweede geval ontstaat de strijdigheid niet door verlening van de vergunning en dus ziet artikel 8.10 lid 3 Wm strikt genomen niet op deze situatie. Echter, gelet op de kennelijk ruimere bedoeling van de wetgever, alsmede het feit dat in deze situatie geen sprake is van bestaande rechten, lijkt het mij dat de aanvraag met toepassing van artikel 8.10 lid 3 Wm geweigerd kan worden.
Dit geldt volgens mij ook voor het derde geval, waarin de aanleiding voor de aanvraag om revisievergunning een verandering is van de inrichting. Als de verandering strijdig is met het bestemmingsplan, zou de vergunning voor wat betreft de verandering op grond van artikel 8.10 lid 3 Wm geweigerd kunnen worden. Echter, als het bevoegd gezag voornemens is de strijdigheid met het bestemmingsplan op te heffen door bijvoorbeeld ontheffing te verlenen, kan worden afgezien van het uitoefenen van de weigeringsbevoegdheid, zo blijkt (onder meer) uit bovengenoemde uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak en een uitspraak van 15 juli 2009.
Tot slot dient u er rekening mee te houden dat de bevoegdheid om te weigeren bestaat in alle gevallen waarin de aangevraagde activiteit in strijd komt met de genoemde planologische regels. Er is in de wet geen beperking tot planologische regels die ertoe strekken risico’s voor de leefomgeving te voorkomen. Dit betekent dat in het geval van het bedrijfsgebouw dat alleen de maximale bouwhoogte overschrijdt, maar waarin geen met het bestemmingsplan strijdige activiteiten worden uitgeoefend, de vergunning geweigerd kan worden. Zoals gezegd is het bestuursorgaan echter niet verplicht te weigeren. Het kan ervoor kiezen – het beleid voeren – om alleen te weigeren in gevallen waarin de strijdige activiteit risico’s voor de leefomgeving heeft.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.