Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
Verrekening door een schuldeiser van een vordering op met een schuld aan een gefailleerde is toegestaan indien de vordering en de schuld zijn ontstaan vóór faillissementsdatum. Als echter de schuld aan of de vordering op de gefailleerde voor de faillietverklaring van een derde wordt overgenomen, dan mag de schuldeiser niet verrekenen indien hij niet te goeder trouw is geweest. De schuldeiser is niet te goeder trouw, indien hij op het moment van de verrekening wist dat het faillissement was aangevraagd.
Het Gerechtshof Den Bosch heeft onlangs een interessante uitspraak gedaan in een zaak waarin de bestuurder van een failliete vennootschap haar inventaris en productiemiddelen anderhalf jaar voor het faillissement had verkocht aan de holdingmaatschappij die hij ook bestuurde. De koopprijs werd verrekend in rekening-courant met een vordering die de holding had op de failliet. De verkoop van de productiemiddelen gebeurde op een moment dat de vennootschap al twee jaar zware verliezen draaide, er geen omzet meer werd gegenereerd en de bank haar krediet opgezegd had. De schuldenlast ten tijde van het faillissement, anderhalf jaar later, was hoog (€ 200.000). Bovendien waren de verkochte bedrijfsmiddelen de enige activa die er nog waren. Er waren geen activa meer die de curator ten behoeve van de schuldeisers te gelde kon maken.
Gelet op deze feiten meende de curator dat de verrekening van de koopprijs in rekening-courant niet te goeder trouw was geweest en dat de bestuurder en de holding wisten dat de schuldeisers van gefailleerde hierdoor werden benadeeld. Hij vorderde onder andere betaling van de koopsom aan de faillissementsboedel.
De rechtbank was het hiermee eens. Deze heeft op grond van de feiten en omstandigheden overwogen dat de bestuurder en de holding hebben beoogd om door de verkoop de beschikbaarheid van de productiemiddelen van de failliet veilig te stellen (aan de boedel te onttrekken). Door de verkoop van die zaken aan de holding kreeg de holding de mogelijkheid de kopprijs te verrekenen zonder daarvoor concrete financiële middelen te gebruiken, waardoor in de boedel geen voor verhaal vatbaar actief in de plaats van het verkochte kwam.
In hoger beroep stelden de bestuurder en de holding zich op het standpunt dat de verkoop en verrekening anderhalf jaar voor de faillietverklaring hadden plaatsgevonden. Daardoor zou het vermoeden van wetenschap van benadeling van de schuldeisers die voor rechtshandelingen die binnen een jaar voor het faillissement hebben plaatsgevonden geldt, in dit geval niet opgaan. Daarmee doelden de bestuurder en de holding echter op argumenten die in beginsel op verrekeningsvraagstukken niet van toepassing zijn.
Het gerechtshof deelde het oordeel van de rechtbank en overwoog dat de omstandigheid dat een faillissement pas na langere tijd volgt, niet uitsluit dat een rechtshandeling tussen de latere failliet en zijn wederpartij is verricht “in het zicht van een naderend faillissement” of, anders gezegd, te kwader trouw, in de wetenschap dat benadeling van de schuldeisers daarvan het gevolg zou zijn en/of met de intentie van de wederpartij om zichzelf ten nadele van de andere schuldeisers te bevoordelen.
Het gerechtshof zag in dit geval geen ander motief voor de verkoop dan de wens om de verkochte zaken buiten een duidelijk te verwachten faillissement te houden en deze ten goede te doen komen aan de holding tegen verrekening van een vordering die gezien de financiële situatie niet te incasseren was. De holding was door de verrekening als enige schuldeiser betaald, terwijl de overige schuldeisers met lege handen achterbleven.
Het gerechtshof oordeelde tevens dat het handelen van de bestuurder hem ernstig te verwijten viel. Als bestuurder van beide vennootschappen had hij de verkoop van de activa van de failliet aan de holding en verrekening van de koopsom met een vordering in rekening-courant van de holding op de failliet doen plaatsvinden. En dat is onrechtmatig jegens de overige schuldeisers.
Dus schuldeisers opgelet… Verrekenen mag, maar bezint eer gij begint. Ook in het huidige economische klimaat. Voorzichtigheid is geboden als het “verrekeningtrucje” dat u bedenkt, de medeschuldeisers van uw wederpartij benadeelt.
Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.