Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Volgens het Europese Hof van Justitie in zijn arrest van 4 juni 2009 kan in geval van een eenmalige bijeenkomst van vennootschappen sprake zijn van een onderling afgestemde feitelijke gedraging die in strijd is met het mededingingsrecht.
Vijf Nederlandse telefoonoperators die in juni 2001 eenmalig bijeenkwamen en daarbij over het verlagen van de standaarddealervergoedingen voor abonnementen spraken, zijn door de NMa beboet voor het overtreden van het kartelverbod. De vijf telefoonoperators zijn in hoger beroep gegaan bij het College van Beroep voor het Bedrijfsleven. Het College vroeg advies aan het Europese Hof.
Artikel 6 van de Mededingingswet en artikel 81 van het EG-Verdrag verbieden overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van ondernemingen, die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op de Nederlandse markt of een deel daarvan wordt verhinderd, beperkt of vervalst.
Een onderling afgestemde feitelijke gedraging wordt door het Europese Hof omschreven als “een vorm van coördinatie tussen ondernemingen, die zonder dat het tot een overeenkomst komt, de risico's van onderlinge concurrentie welbewust vervangt door een feitelijke samenwerking”. Niet iedere onderling afgestemde feitelijke gedraging valt onder het kartelverbod: iedere ondernemer mag immers zijn gedrag aanpassen aan de marktomstandigheden, waaronder het gedrag van zijn concurrenten. Essentieel is dat een onderneming zelfstandig zijn beleid kan bepalen, zonder daarin afhankelijk te zijn of te worden van het gedrag van andere ondernemingen.
Uit het feit dat betrokken ondernemingen contacten onderhouden of vertrouwelijke gegevens uitwisselen zodat zij in staat worden gesteld hun gedragingen af te stemmen, kan de mededingingsautoriteit het bewijs van het bestaan van afgestemde feitelijke gedragingen afleiden. Een onderling afgestemde feitelijke gedraging moet echter een mededingingsbeperkende strekking hebben en tussen onderlinge afgestemde gedragingen en een daarop volgend marktgedrag moet causaal verband bestaan, wil de gedraging verboden zijn.
Volgens het Europese Hof is er sprake van een mededingingsbeperkende strekking wanneer de onderling afgestemde feitelijke gedragingen negatieve gevolgen voor de mededinging kunnen hebben. Daarnaast vindt het Europese Hof dat onderling afgestemde feitelijke gedragingen geacht kunnen worden een mededingingsbeperkende strekking te hebben ook wanneer zij geen rechtstreekse gevolgen hebben voor de prijs die door de eindgebruiker wordt betaald, maar enkel betrekking hebben op de vergoedingen die aan de dealers worden betaald voor het afsluiten van abonnementen, zoals in dit geval. In het onderhavige geval ging het mogelijk om gedrag dat vermindering van de standaarddealervergoeding tot gevolg kon hebben. Het is aan de nationale rechter om te onderzoeken of daar daadwerkelijk sprake van was.
Wat causaal verband tussen onderlinge afgestemde gedragingen en een daarop volgend marktgedrag betreft, is in de rechtspraak van het Europese Hof een causaliteitsvermoeden neergelegd. Dat vermoeden houdt in dat de ondernemingen die aan de afstemming deelnemen en op de markt actief blijven, worden vermoed bij de bepaling van hun gedrag op deze markt rekening te hebben gehouden met de informatie die zij met hun concurrenten hebben uitgewisseld. De ondernemers kunnen dat vermoeden ontkrachten door tegenbewijs te leveren.
Volgens het Europese Hof is de nationale rechter verplicht dit causaliteitvermoeden in zijn beoordeling toe te passen, zelfs wanneer slechts één bijeenkomst aan de afstemming ten grondslag ligt. Hoe vaak de betrokken ondernemingen bijeen zijn gekomen, is volgens het Europese Hof niet belangrijk. Het gaat erom of het contact of de contacten die hebben plaatsgevonden, deze ondernemingen de mogelijkheid hebben geboden om rekening te houden met de informatie die zij met hun concurrenten hebben uitgewisseld, om hun gedrag op de betrokken markt te bepalen en de risico’s van de mededinging welbewust te vervangen door feitelijke samenwerking.
Maria van Bladel is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.