Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Als werkgever en werknemer afspreken steeds voor bepaalde tijd de arbeidsduur uit te breiden, ontstaat bij de vierde afspraak een aanspraak voor onbepaalde tijd op die verhoogde arbeidsduur.
Zo oordeelde de kantonrechter te Zwolle onlangs. Werkneemster had een overeenkomst voor onbepaalde tijd en deed een aanvraag om haar arbeidsuren te verminderen van 34 naar 24 uur per week. Werkgever willigde haar verzoek in, maar 10 maanden daarna spraken partijen af dat werkneemster weer 34 uur zou gaan werken voor de duur van een half jaar. Achtereenvolgens komen partijen nog drie maal overeen dat werkneemster tijdelijk 34 uur blijft werken, steeds voor de duur van een jaar.
Werkneemster wordt langdurig ziek en tijdens haar ziekteverlof betaalt werkgever van de een op de andere maand niet meer voor 34 uur, maar slecht voor 24 uur per week uit. Volgens werkgever was de laatste afspraak om 34 uur te blijven werken precies een jaar geleden ingegaan, waardoor haar arbeidstijd automatisch weer 24 uur per week was geworden. Drie maanden later wordt werkneemster beter en gaat zij aan het werk voor 24 uur per week. Werkneemster vordert betaling van achterstallig loon over 34 uur per week in plaats van 24 uur.
De kantonrechter stelt vast dat de uitbreiding van de arbeidsduur niet tot stand is gekomen op basis van de Wet Aanpassing Arbeidsduur, waardoor argumenten van werkgever op basis van zwaarwegend bedrijfsbelang niet kunnen worden meegewogen.
De vraag moet worden beantwoord of ingevolge de ketenregeling (7:668a BW) een (tweede) arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen na het vierde besluit dat werkneemster nog een jaar 34 uur zou blijven werken. De ketenregeling houdt in dat waar sprake is van vier elkaar opvolgende tijdelijke arbeidsovereenkomsten (of minder overeenkomsten van in totaal meer dan drie jaar), de laatste arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd.
Bij de beantwoording van die vraag is van belang of de overeenkomsten tot tijdelijke uitbreiding van de arbeidsduur als zelfstandige arbeidsovereenkomsten kunnen worden gezien, waarop de ketenregeling van toepassing is. Werkgever betoogt dat er maar één arbeidsovereenkomst is waarbinnen partijen in nadere afspraken een aantal keer de urenomvang hebben gewijzigd.
De kantonrechter overweegt dat de gedachte achter de ketenregeling is dat de zwakkere partij, de werkneemster, moet worden beschermd tegen onzekerheid over de inhoud en omvang van de functie. De uitleg van werkgever druist tegen deze gedachte in. Het zou anders mogelijk zijn voor een werkgever om iemand voor een gering aantal uren in dienst te nemen en dan steeds in aparte overeenkomsten omvangrijke urenuitbreidingen af te spreken. Dat doet af aan de bestaanszekerheid van werkneemster.
Werkgever stelt dat het nooit de bedoeling is geweest van partijen om een nieuwe extra arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 10 uren extra te sluiten. De kantonrechter overweegt dat als partijen inderdaad zouden hebben bedoeld dat de vierde overeenkomst na een jaar zou eindigen, zij in strijd met de ketenregeling zouden handelen. Daarvan mag slechts bij CAO van worden afgeweken, en in de betreffende CAO was daaromtrent niets bepaald. De kantonrechter oordeelt dat de bedoeling van partijen moet wijken voor het vijfde lid van de ketenregeling.
Kortom, vanaf het moment dat de vierde overeenkomst werd gesloten om (weer) tijdelijk 34 uur te blijven werken, kreeg werkneemster voor onbepaalde tijd recht op die 10 arbeidsuren per week meer.
Hoewel, zoals regelmatige lezers zullen weten, het altijd de vraag is of een andere kantonrechter deze vraag op dezelfde manier zou beantwoorden kan het goed zijn zich te realiseren dat moet worden opgepast met tijdelijke afspraken tot verandering van de arbeidsovereenkomst.
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.