Praktijkgebieden: Bouwrecht
De UAV bepalen in § 12 lid 2 sub b dat indien een werk een verborgen gebrek bevat de aannemer daarvan binnen een redelijke termijn na de ontdekking mededeling moet zijn gedaan.
De Raad van Arbitrage voor de Bouw is altijd vrij duidelijk geweest over wat onder een redelijke termijn moet worden verstaan. De termijn wordt pas overschreden indien door het tijdsverloop de belangen van de aannemer worden geschaad, respectievelijk zodanig lang wordt stilgezeten dat daaruit kan worden afgeleid dat de opdrachtgever welbewust heeft afgezien van een aansprakelijkstelling. Dit impliceert dus een betrekkelijk ruime termijn.
Echter, onder invloed van de overheidsrechtspraak, en met name onder invloed van art. 6:89 BW, waarin wordt bepaald dat de schuldeiser op een gebrek in de prestatie geen beroep meer kan doen, indien hij niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken, bij de schuldenaar terzake heeft geprotesteerd, worden steeds kortere termijnen aangehouden. Soms kan drie maanden dan al te laat zijn.
Lees ook: verborgen gebreken bij aankoop van huis
Het mag dan ook geen verbazing wekken dat arbiters in de deze maand in het Tijdschrift voor Bouwrecht gepubliceerde uitspraak van de Raad van Arbitrage voor de Bouw van 13 november 2007, met een noot van Prof. mr. M.A.M.C. van den Berg, een mededeling aan de aannemer na anderhalf jaar te laat vonden, mede omdat voor arbiters niet was komen vast te staan dat hierdoor de aannemer niet in haar bewijspositie was geschaad.
In deze zaak ging het om door een aannemer in 1999 in opdracht van een ziekenhuis uitgevoerde asbestsaneringswerkzaamheden. Nadien, in september/december 2002, waren toch weer asbestrestanten aangetroffen. Het ziekenhuis heeft dit gesaneerd, en vervolgens in 2003 uitgebreide onderzoeken doen uitvoeren. Dit alles zonder enig bericht aan de aannemer. De aannemer raakte pas op de hoogte in maart 2004, toen pro forma tegen hem de betreffende arbitrage aanhangig werd gemaakt.
Dit is dus gewoon te laat.
Zoals Van den Berg in zijn noot terecht opmerkt gaat het bij § 12 lid 2 sub b om – zo noem ik het maar even – twee spanningsvelden: enerzijds moet de opdrachtgever een bepaalde tijd krijgen om het gebrek (te doen) onderzoeken, maar aan de andere kant heeft de aannemer er groot belang bij dat hij zo snel mogelijk na de ontdekking van het gebrek daarvan op de hoogte wordt gesteld.
Tenslotte nog een punt dat ook Van den Berg in zijn noot noemt:
De "binnen een redelijke termijn" uit § 12 lid 2 sub b UAV lijkt een opdrachtgever iets meer ruimte in de tijd te geven dan de "binnen bekwame tijd" uit art. 6:89 BW. In zoverre wijken de UAV dus enigszins af van het BW. Dat mag, want art. 6:89 BW vormt regelend recht.
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.