Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Ik heb op deze plek al vaker geschreven over zaken waarin (al dan niet verboden) onderscheid op grond van de zogenaamde verboden discriminatiegronden een rol speelt. Daarbij komt altijd aan de orde het verschil tussen direct en indirect onderscheid. Bij direct onderscheid wordt onderscheid gemaakt op de verboden grond zelf (bijvoorbeeld geslacht, godsdienst, etc.); bij indirect onderscheid gaat het om onderscheid op een andere grond, dat wel indirect tot gevolg heeft dat tussen groepen onderscheid wordt gemaakt.
Het is niet altijd eenvoudig aan te geven wanneer überhaupt sprake is van indirect onderscheid. Hoe indirect “indirect” kan zijn blijkt uit een recente uitspraak van de Commissie Gelijke Behandeling. Het ging daar om het volgende:
Een vrouwelijke islamitische politiefunctionaris doet loketwerk, en werkt in een cellencomplex. Zij heeft dit de afgelopen tien jaren in burgerkleding gedaan, maar nu wil de politie dat zij (en de andere werknemers) dat in uniform gaan doen. Dat creëert voor de functionaris een probleem: bij burgerkleding kan zij een hoofddoek dragen (wat zij in verband met haar geloof doet), bij een uniform mag dat niet. Door te verplichting een uniform aan te trekken wordt, zo stelt de vrouw, onderscheid naar geloof gemaakt.
In die stelling volgt de CGB haar. Het is al langer vaste rechtspraak dat kledingsvoorschriften kunnen worden getoetst aan gelijke behandelingswetgeving. Indirect onderscheid is toegestaan als daarmee een te respecteren doel wordt nagestreefd, en het onderscheid toereikend en noodzakelijk is dat doel te bereiken.
De CGB gaat vervolgens dus beoordelen of het noodzakelijk is dat de vrouw in uniform haar werk doet. Het eerste argument dat daartegen pleit – zo stelt de vrouw – is dat zij het werk al, tien jaar in burger doet. De CGB vindt het echter redelijk dat de politie wil dat zij bij publiekscontacten een uniform aanheeft, en oordeelt dus dat het indirecte onderscheid dat wordt gemaakt door haar te verplichten achter het loket een uniform te dragen, gerechtvaardigd is. Dat is echter anders in het cellencomplex: daar heeft de vrouw geen formele publiekscontacten. Wel toevallige, maar dat vindt de CGB onvoldoende. Er zijn immers andere politiefunctionarissen – rechercheurs – die daar ook in burger rondlopen en toevallige publiekscontacten hebben.
Ik heb hier wel eens opgemerkt dat als het gaat om het begrip “noodzakelijk”, de CGB nogal marginaal toetst. Het gaat dan vaak om het (religieus) uitgangspunt van bijvoorbeeld scholen, die het “noodzakelijk” maakt bepaalde eisen aan personeel of studenten te stellen. Gaat het echter om meer concrete zaken, dan wordt – zo blijkt – ook concreter getoetst. Ook een beleid dat bepaald niet onredelijk oogt kan dan toch onvoldoende zijn.
De vraag die hier niet wordt opgelost is of het verbod van een hoofddoek bij een uniform wel mag. Ook daarover had de vrouw een vraag gesteld, maar de CGB wil die niet beantwoorden. De minister van binnenlandse zaken is bezig met het antwoorden van Kamervragen daarover, en de CGB wil daarop wachten.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.