Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Werkgevers stellen soms voor hun werknemers een budget beschikbaar voor werkgerelateerde kosten als cursussen, vakliteratuur en telefoonkosten. Het lijkt niet meer dan logisch dat een werknemer die meer werkt ook een hoger budget ter beschikking krijgt om bijvoorbeeld niet verplichte cursussen te volgen naast het werk. Deze theorie werd onlangs aan de kantonrechter te Zwolle voorgelegd vanwege een meningsverschil over een bepaling uit de CAO voor Huisartsen.
Het ging hier om een huisarts die 16 uur per week werkte (ofwel 40%) voor een andere huisarts. De CAO voor Huisartsen schrijft voor dat er per huisarts jaarlijks een budget van ongeveer € 3.600,- beschikbaar gesteld dient te worden voor bovengenoemde persoonlijke kosten die gemaakt worden in het kader van de functie-uitoefening.
Het probleem zat in deze zaak bij de voorwaarde die de CAO kende voor volledige toekenning van dat budget. Het budget wordt namelijk alleen volledig toegekend indien een huisarts 20 uur per week of meer werkt. Werk je minder dan 20 uur, dan wordt het budget naar rato van het aantal gewerkte uren verlaagd. Dat zou voor de huisarts in kwestie betekenen dat zij, door 16 uur per week te werken, slechts 80 % van het budget toegekend zou kunnen krijgen.
De werkneemster stelde dat de CAO een ongeoorloofd onderscheid maakt ten eerste naar arbeidsduur en ten tweede naar geslacht, omdat veruit het grootste deel van de huisartsen dat minder dat 20 uur werkt vrouwelijk is. Een onderscheid naar één van die beide gronden is niet toegestaan, tenzij deze objectief gerechtvaardigd is. De werkgever was uiteraard van mening dat het onderscheid op grond van de CAO weldegelijk is toegestaan en ook noodzakelijk is om kleine dienstverbanden op het punt van de onkostenver-goeding betaalbaar te houden. Zij werden het niet eens en legden gezamenlijk – dat kan – hun geschil over de Cao aan de kantonrechter voor.
De kantonrechter was in dit geval van oordeel dat een lager budget voor parttimers op zichzelf genomen wel objectief te rechtvaardigen is. Het is immers goed denkbaar dat werknemers die meer werken ook meer kosten maken. De manier waarop de onderhavige CAO het heeft geregeld maakt echter dat er toch sprake is van een ongeoorloofd onderscheid. De CAO zorgt immers niet alleen voor een onderscheid tussen fulltimers en parttimers, maar ook tussen parttimers onderling. Een fulltimer zal 100 % van het budget toegekend krijgen, een parttimer die 20 uur per week krijgt zal eveneens 100 % van de vergoeding kunnen krijgen, maar iemand die 19 uur per week werkt krijgt de vergoeding naar rato en dus 5 % minder budget.
De kantonrechter kreeg van de werkgever geen objectieve rechtvaardiging voor dat verschil te horen, mede omdat het hier gaat om een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten en niet om een niet-loongerelateerd budget dat hoe dan ook zou worden uitgekeerd. De kantonrechter oordeelde dan ook dat de huisarts recht had op toekenning van 100% van het budget, vanwege een ongeoorloofd onderscheid naar arbeidsduur. Omdat een ongeoorloofd onderscheid naar arbeidsduur veelal ook een indirect onderscheid naar geslacht zal betekenen, vanwege het relatief hoge aantal vrouwen dat parttime werkt, wordt dat tweede onderscheid verder buiten beschouwing gelaten door de kantonrechter.
Voor opleidingskosten die gemaakt worden voor door de werkgever voorgeschreven opleidingen is überhaupt geen reden om onderscheid te maken naar arbeidsduur. Uit deze zaak blijkt echter dat het wel denkbaar is dat bepaalde persoonsgebonden budgetten voor niet verplicht gestelde cursussen en onkosten worden gekoppeld aan het aantal uren dat gewerkt wordt.
Daarvoor moet dan dus wel een objectieve rechtvaardiging bestaan. Financiële belangen van de werkgever spelen daarbij geen rol en ook moet een dergelijk persoonsgebonden budget – als er al onderscheid gemaakt wordt – in elk geval naar rato uitgekeerd worden voor álle parttimers. Zonder objectieve rechtvaardiging kan zelfs een bepaling uit een CAO worden teruggefloten indien er onderscheid wordt gemaakt naar arbeidsduur.
Benjamin van Leeuwen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.