Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Een concurrentiebeding dient zo te worden opgesteld dat de verplichtingen die daaruit voortvloeien voldoende duidelijk zijn en volgens de geldende rechtspraak mag het beding in beginsel geen langere duur hebben dan een jaar. Bij de beëindiging van arbeidsovereenkomsten in onderling overleg, wordt normaal gesproken ook het een en ander vastgelegd over de aanwezigheid, geldigheid en duur van een concurrentiebeding.
Het is vanzelfsprekend verstandig om goed na te denken over de tekst van een beëindigingsovereenkomst, zeker als er een concurrentiebeding van kracht is. Uit een opmerkelijke uitspraak (JAR 2008 nr. 152) van de kantonrechter te Brielle blijkt dat nog maar eens.
De zaak ging over een arbeidsovereenkomst van een uitvaartleider die in onderling overleg met zijn werkgever is ontbonden. In de arbeidsovereenkomst stond een concurrentiebeding van 5 jaar, hetgeen een rechter onder normale omstandigheden als onredelijk lang zal beschouwen. Indien een werknemer een dergelijk beding na het einde van een arbeidsovereenkomst aanvecht dan zal het zeker worden beperkt door de betreffende rechter. Dat moet ook de uitvaartleider gedacht hebben toen hij naar de rechter stapte voor matiging van de duur van het concurrentiebeding.
In deze zaak speelde echter iets ander mee. In de beëindigingsovereenkomst van de uitvaartleider stond namelijk expliciet vermeld dat het concurrentiebeding van vijf jaar werd gehandhaafd. Doordat de beëindigingsovereenkomst tot stand is gekomen na intensief overleg tussen de advocaten van werknemer en werkgever, en daarin het concurrentiebeding expliciet werd gehandhaafd, is er volgens de rechter geen sprake meer van een “puur concurrentiebeding”. Daardoor is de lange duur van het beding uit de beëindigingsovereenkomst niet zonder meer als onredelijk bezwarend te beschouwen volgens de kantonrechter. Andere omstandigheden die wel voor onredelijkheid van het beding zouden kunnen zorgen – zoals een te groot geografisch bereik – waren hier niet aan de orde.
Waar een rechter normaal gesproken de werknemer beschermt tegen onredelijke concurrentiebedingen – ondanks dat een werknemer er met het volle verstand voor heeft getekend – meent de kantonrechter in deze zaak dat de onredelijkheid van het beding wordt weggenomen doordat partijen bijgestaan werden door advocaten die het beding met een duur van vijf jaar kennelijk vonden passen in het totale pakket van bedingen uit de beëindigingsovereenkomst.
Uit de redenering van de kantonrechter volgt de opmerkelijke conclusie dat de bescherming tegen een onredelijk concurrentiebeding dus kennelijk niet geldt als het beding in een beëindigingsovereenkomst wordt gehandhaafd. Of de redenering van de kantonrechter uiteindelijk stand zal houden is nog maar de vraag, maar op basis van deze uitspraak is mijn advies in elk geval om bij het sluiten van een beëindigingsovereenkomst goed op de duur van een concurrentiebeding te letten. De afspraken in een beëindigingovereenkomst kunnen namelijk – in elk geval volgens deze kantonrechter – zelfs een evident onredelijke termijn van 5 jaar toch bindend maken.
Benjamin van Leeuwen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.