Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Tegenwoordig heeft vrijwel elke werknemer op het werk de beschikking over een computer die aangesloten is op het internet. De meeste werkgevers staan wel een beperkte mate van privégebruik van het internet toe. Dat er grenzen zijn aan het toelaatbare privégebruik van internet via de zakelijke computer blijkt ondermeer uit een tweetal beslissingen van de Centrale Raad van Beroep. Deze Raad is de hoogste rechter in ambtenarenzaken.
De Centrale Raad van Beroep liet zich recentelijk uit over een systeembeheerder van het ministerie van Justitie die een muziekuitwisselingsprogramma (KaZaA) op zijn werkcomputer had geïnstalleerd. In augustus 2001 ontdekt het ministerie dit. Het programma werd verwijderd en de regels omtrent het gebruik van de op het ministerie aanwezige apparatuur werden aangescherpt. In december 2001 bleek dat de ambtenaar het muziekuitwisselingsprogramma toch opnieuw had geïnstalleerd op zijn werkcomputer. Hij haalde daarmee enkele muziekbestanden binnen en had vervolgens nagelaten om het programma af te sluiten. Daardoor stond de internetverbinding de hele nacht open, met alle veiligheidsrisico’s van dien.
De Minister van Justitie legde vervolgens de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op aan de ambtenaar en dat ontslag werd ook na bezwaar gehandhaafd. In het door de systeembeheerder ingestelde beroep overwoog de Rechtbank dat de ambtenaar inderdaad had gehandeld in strijd met voor hem geldende regels voor het gebruik van internet. Daarmee was er sprake van zeer ernstig plichtsverzuim, dat ook aan de ambtenaar kon worden toegerekend. De rechtbank liet het dus ontslag in stand.
De Centrale Raad van Beroep boog zich vervolgens over de kwestie in hoger beroep. De Raad was van oordeel dat het weliswaar was toegestaan om de computer voor korte tijd en bij uitzondering voor privédoeleinden te gebruiken, maar dat daaronder het installeren en gebruikmaken van een muziekuitwisselingsprogramma niet viel. Dat was ook tijdens een werkoverleg al eens besproken en de ambtenaar had dat moeten begrijpen.
Door in strijd te handelen met de regels voor het gebruik van internet was er sprake van toerekenbaar plichtsverzuim en was de Minister van Justitie bevoegd om een disciplinaire straf op te leggen. Zeker omdat bij het onderdeel van het ministerie waar de ambtenaar werkzaak was regelmatig met staatsgeheimen werd gewerkt en de ambtenaar als systeembeheerder een zeer belangrijke vertrouwensfunctie bekleedde werd het ontslag niet onevenredig geoordeeld. Het onvoorwaardelijke ontslag bleef dan ook gehandhaafd.
In een eerdere beslissing van de Centrale Raad van Beroep was het internetgebruik van een gemeenteambtenaar aan de orde. Dit maal ging het om een ambtenaar die op zijn werkcomputer pornografisch materiaal voorhanden had en dat ook per email verspreidde, zowel binnen als buiten de gemeente waar hij werkte. Toen het College van Burgemeester en Wethouders de activiteiten van de ambtenaar ontdekte, legde het College de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op. Het bezwaar van de ambtenaar tegen dat besluit verklaarde het College ongegrond.
De ambtenaar legde de zaak vervolgens voor aan de Rechtbank. De Rechtbank oordeelde – enigszins verrassend – dat er weliswaar sprake was van plichtsverzuim, maar dat het opgelegde onvoorwaardelijke ontslag een te zware straf was gezien de ernst van het vergrijp.
Het College ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank en de Centrale Raad van Beroep was het met het College eens dat er goede gronden waren om het plichtsverzuim als zodanig ernstig te beschouwen dat onvoorwaardelijk strafontslag als sanctie hierop was aangewezen. Het ontslag hield stand.
In beide hierboven genoemde gevallen was het duidelijk dat de ambtenaren de regels voor het gebruik van internet kenden en overtraden, hetgeen een grond voor onvoorwaardelijk strafontslag was. Natuurlijk blijft er een groot grijs gebied waarbinnen de ambtenaar – en de werknemer in het algemeen – wel privégebruik kan maken van internet op het werk. Om onduidelijkheden te voorkomen is het voor de werkgever natuurlijk van belang om duidelijk vast te leggen dat wat er wel en niet toegestaan en dat ook aan de werknemers kenbaar te maken. Omdat de mate van vertrouwelijkheid van (zakelijke) gegevens kan verschillen per werkgever is een specifieke regeling voor het gebruik van internet zeker aan te raden. Werknemers zullen zich vervolgens aan de regels moeten houden, maar ook bij gebrek aan specifieke regels zal een werknemer het gebruik van internet voor privédoeleinden binnen redelijke perken moeten houden. Het verspreiden van pornografisch materiaal of het downloaden van “illegale” muziekbestanden op het werk lijkt mij in ieder geval niet aan te raden.
Benjamin van Leeuwen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.