Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Het is algemeen bekend dat werkgevers reintegratieverplichtingen hebben ten opzichte van hun zieke werknemers. In dit kader zijn werkgevers verplicht zich aan te melden bij een gecertificeerde arbodienst. De arboarts bekijkt en beoordeelt de ziekte van de werknemer en stelt aan de hand daarvan een reïntegratieplan op. Hoewel werkgevers niet zijn gebonden aan adviezen van zo’n arboarts, volgen zij deze in de praktijk veelal wel op. Zo ook een werkgever in een onlangs gepubliceerde uitspraak van de rechtbank Assen. Volgens het UWV had de arboarts het echter bij het verkeerde eind en het verlengde de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever daarom met nog eens 52 werken.
Een werkneemster meldt zich in januari 2005 ziek met whiplashklachten. De werkgever geeft de ziekmelding in februari 2005 door aan zijn arbodienst. De arboarts acht de werkneemster van begin af aan ongeschikt om haar werk te hervatten. De arts heeft de werkneemster regelmatig – om de zes weken – op het spreekuur gezien. Vanuit het einddoel tot werkhervatting in haar eigen werk, heeft de bedrijfsarts steeds aan de werkneemster medegedeeld dat er nog therapie afgewacht moest worden en dat de prognose was dat herstel nog maanden op zich kon laten wachten. Op basis van dit advies is de werkgever er vanuit gegaan dat de werkneemster haar werk niet hervatten, ook niet gedeeltelijk.
Na bijna twee jaar ziekte vraagt de werkneemster een WIA-uitkering aan. Deze uitkering wordt echter geweigerd, omdat het UWV meent dat de werkgever niet aan zijn reïntegratieverplichtingen heeft voldaan. Het UWV concludeerde namelijk dat de werkneemster wel degelijk geleidelijk begeleid had kunnen worden in het reïntegratieproces. Er was volgens het UWV helemaal geen sprake van “geen duurzame benutbare mogelijkheden”, hetgeen de arboarts wel vond. En hoewel – óók volgens het UWV dus – de werkgever geen enkele aanleiding had te veronderstellen dat het advies van de arboarts niet deugdelijk was, verwijt het UWV hem dat hij door dit advies wél op te volgen, onvoldoende reïntegratieverplichtingen heeft verricht, hetgeen voor zijn rekening en risico dient te komen. De werkgever is immers uiteindelijk verantwoordelijk voor de reïntegratie van zijn arbeidsongeschikte personeelsleden.
De rechtbank ziet het anders. Allereerst splitst zij de voor haar liggende rechtsvraag op in twee delen: (i) kan een werkgever die afgaat op het oordeel van zijn arboarts en in verband daarmee de werknemer niet (gedeeltelijk) zijn werk laat hervatten een gebrek aan reïntegratie inspanningen worden verweten als het advies van de arboarts op een ondeugdelijke medische grondslag berust en (ii) heeft het UWV terecht geoordeeld dat de arboarts ten onrechte heeft aangenomen dat werkneemster geen duurzame benutbare mogelijkheden had.
Daar de tweede vraag op deze plaats minder interessant is, zal ik daar kort over zijn: de rechtbank oordeelde dat het oordeel van de arboarts in de gegeven omstandigheden niet onjuist was.
Wat betreft de eerste vraag overweegt de rechtbank dat de WIA geen bepaling bevat die het handelen van de arbodienst zonder meer aan de werkgever toerekent. De regelingen waarin de WIA verder worden uitgewerkt, bepalen wel dat het inschakelen van een arboarts niet betekent dat de werkgever zich zonder meer achter de medische beoordeling kan verschuilen en dat de werkgever eindverantwoordelijk blijft voor de verzuimbegeleiding en de reïntegratie, maar zij bepalen ook dat de medische aspecten behoren tot het domein van de bedrijfs- en verzekeringsarts. Hieruit valt derhalve niet op te maken dat de werkgever een volledige risico-aansprakelijkheid heeft voor het – eventueel – falen van zijn arbodienst. Bovendien dient naar het oordeel van de rechtbank als uitgangspunt te gelden dat een werkgever van de adviezen van zijn arboarts mag uitgaan, tenzij er omstandigheden zijn om te twijfelen aan de juistheid en/of consistentie van dit advies. En deze omstandigheden doen zich hier niet voor, aldus de rechtbank.
Een ander oordeel van de rechtbank zou ook vreemd zijn. Immers, juist omdat de werkgever zelf niet beschikt over medische deskundigheid is hij verplicht een arbodienst in te schakelen. Bovendien heeft een werkgever in het kader van de privacy wetgeving niet eens recht op inzage van het medisch dossier van zijn werknemers. Een werkgever kán dus ook eigenlijk niet anders dan vertrouwen op de juistheid van het medische oordeel van zijn arbodienst.
Kissiwah Mireku is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.