Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Werkgevers zijn niet verplicht hun werknemers een tweede of derde arbeidsovereenkomst aan te bieden, net zo min als dat zij verplicht zijn – tenzij is voldaan aan de zg. ketenregeling uiteraard – om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden. Als zij hun werknemers op een bepaald moment echter een arbeidsovereenkomst toezeggen, dan kunnen zij niet zonder meer onder een dergelijke toezegging uit. Daar kwam een werkgever uit Groningen ook achter.
Een werknemer heeft een contract voor bepaalde tijd bij de werkgever. Gedurende dit dienstverband stuurt de werkgever een interne memo naar alle werknemers, waarin staat dat maximaal drie keer een contract voor bepaalde tijd zal worden verleend, waarna het management zal besluiten om al dan niet een contract voor onbepaalde tijd aan te bieden. Drie maanden later hoort de werknemer samen met een aantal andere collega’s van zijn manager dat “indien zij geen RSI krijgen en verder goed presteren” zij na het tweede jaarcontract absoluut een vaste aanstelling krijgen. De werknemers krijgen hierna echter nogmaals een jaarcontract, waarbij de manager hen dit keer verzekert dat zij volgend jaar hoe dan ook een contract voor onbepaalde tijd krijgen. Deze laatste toezegging kent dus klaarblijkelijk geen voorwaarden.
Tijdens dit laatste contract krijgt de werknemer daarentegen te horen dat zijn dienstverband niet zal worden verlengd en dat hij dus ook geen contract voor onbepaalde tijd zal krijgen. De werknemer is het hier niet mee eens, de laatste toezegging had namelijk een absoluut karakter: er zou hem hoe dan ook – dus onafhankelijk van zijn functioneren of RSI – een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd worden aangeboden. Nu die toezeggingen ná de interne memo zijn gedaan, is het beleid zoals in die memo is neergelegd met de toezeggingen gewijzigd.
Het Hof oordeelt dat de bewijslast van deze stellingen in eerste instantie bij de werknemer liggen. Voor wat betreft de beleidswijziging na de interne memo, is de werknemer geslaagd in het door hem te leveren bewijs, aldus het Hof. De werkne-mer slaagt er echter niet in om het absolute karakter van de laatste toezegging te bewijzen, waardoor het Hof overweegt dat de werkgever dan dient te bewijzen dat de laatste toezegging wel degelijk afhankelijk was gesteld van het functioneren en dat de werknemer dus niet goed heeft gefunctioneerd. En hier slaagt de werkgever niet in. Volgens het Hof heeft de werkgever derhalve in strijd gehandeld met het goed werkgeverschap door zich niet te houden aan de door haar gedane toezeggingen.
Hoewel de schadevergoeding die de werkgever diende te betalen aan de werknemer beperkt bleef – € 450, zijnde 30% aanvulling op zijn WW uitkering waarvoor hij gedurende één maand in aanmerking kwam – is het toch raadzaam dat werkgevers, als zij niet heel zeker weten dat zij de werknemer in vaste dienst willen, niet zomaar dergelijke toezeggingen doen. Werkgevers dienen zich daarbij te realiseren dat bij voorbeeld een zgn.intentieverklaring voor een hypotheekbank hen in dezelfde positie kan brengen als de werkgever in deze zaak: te moeten bewijzen dat de werknemer niet aan de voorwaarden voor een nieuw contract voldeed.
Kissiwah Mireku is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.