Praktijkgebieden: Vennootschapsrecht
Dat financiële instellingen risico’s lopen met het aanbieden van aandelenlease mag na de Dexia-zaak als algemeen bekend worden beschouwd. Op de financiële instelling rust een zorgplicht ten opzichte van zijn klanten, wat tot gevolg kan hebben dat de instelling zelf opdraait voor de geleden verliezen. Toch blijft het voor de belegger oppassen met het “zomaar” aangaan van een overeenkomst tot aandelenlease, omdat de rechtbank zelfs bij een schending van de zorgplicht door de financiële instelling ook zal kijken naar de persoon van de deelnemer en zijn eigen schuld.
Bij de bepaling van de eigen schuld van een deelnemer is de centrale vraag welke partij er moet opdraaien voor de restschuld die overblijft doordat een aandelenpakket niet het voorspelde rendement behaald of zelfs verlies lijdt. Het eerste kwartaal van 2008 heeft een drietal uitspraken van de rechtbank te Utrecht opgeleverd met betrekking tot aandelenlease en de eigen schuld van de deelnemers daaraan.
Uit de uitspraken blijkt dat rekening wordt gehouden met de volgende criteria:– de omvang van de schending van de zorgplicht door de financiële instelling;– de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;– de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;– de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;– de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;– de rol van een eventuele tussenpersoon.
De zorgplicht van de financiële instelling wordt bij de vaststelling van het percentage eigen schuld van een deelnemer afgewogen tegen de mate waarin de deelnemer heeft verzuimd om zelf onderzoek te doen naar de risico’s van een product. Bij alle hierna te behandelen uitspraken was er in elk geval sprake van een ernstige schending van de zorgplicht van de financiële instelling door deelnemers onvoldoende te wijzen op de risico’s van haar producten.
Zo is bij de eerste uitspraak bepaald dat de financiële instelling zich behoort te realiseren voor welk publiek zij haar producten aanbiedt. In dit geval betrof het een breed in de markt gezet product welke ook onervaren beleggers aantrok. Die beleggers zijn zich vaak niet bewust van de risico’s en kunnen zich dergelijke risicovolle producten veelal niet veroorloven. In deze zaak was de deelnemer een onervaren archiefmedewerker en gezien dat gebrek aan ervaring werd hem een eigen schuld van 30 % toegerekend, ondanks dat vast stond dat de financiële instelling haar zorgplicht in ernstige mate had geschonden.
In de tweede uitspraak werd overwogen dat ondanks dat aan de deelnemer qua leeftijd, opleiding en financiële omstandigheden wellicht een groter aandeel eigen schuld zou kunnen worden toegerekend dat in dit geval toch niet juist is. Dat kwam doordat de financiële instelling niet heeft gewaar-schuwd voor de risico’s van het product. Deze deelnemer was een vermogende psychiater en hem werd een eigen schuld van 40 % toegerekend. Het is reeds zichtbaar dat het percentage eigen schuld omhoog gaat naar mate de financiële armslag en -veronderstelde- kennis van de deelnemer hoger is.
Ook in de derde uitspraak is vastgesteld dat de financiële instelling tekort is geschoten in haar zorgplicht. Het betrof echter een hoogopgeleide deelnemer die reeds eerder een vergelijkbare overeenkomst heeft gesloten. Ook deze deelnemer was relatief onervaren met betrekking tot beleggingen, maar toch wordt haar 100 % eigen schuld toegerekend. Zij had in tegenstelling tot de twee voorgaande deelnemers al eenmaal eerder een beleggingsproduct van de betreffende financiële instelling geprobeerd en daarbij ook winst gemaakt. Uit hetgeen zij in de procedure naar voren bracht blijkt dat zij zich bewust was van de risico’s van het overblijven van een restschuld. Nu zij vervolgens zonder verder om inlichtingen te vragen een tweede overeenkomst sloot kan haar een eigen schuld van 100 % worden toegerekend.
Uit de bovenstaande uitspraken wordt duidelijk dat zelfs de meest onervaren beleggers er altijd goed aan doen om vóór het sluiten van een overeenkomst goed de “kleine lettertjes” te lezen en niet louter te vertrouwen op de zorgplicht van de financiële instellingen.
Benjamin van Leeuwen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied vennootschapsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.