Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Het is dan nu zo ver. Voor het eerst heeft de rechtbank Amsterdam uitspraken gedaan die nadrukkelijk worden gepresenteerd als voorbeeld-zaken in de effectenlease zaken. Voor de volledige samenvatting van de uitspraken, met een link naar de uitspraken zelf, verwijzen wij naar de website van de rechtbank. Een aantal aspecten verdient commentaar.
De rechtbank verwijst in haar overwegingen telkens naar de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 1 maart 2007 (zie onze weblog) en naar enkele andere uitspraken. Dat lijkt een beetje op de omgekeerde volgorde. Ons rechtsssysteem gaat er immers vanuit dat eerst de rechtsbanken een uitspraak doen, daarna het Gerechtshof en weer daarna de Hoge Raad. De rechtbank wist sinds 2003 al dat er vele duizenden zaken waren. Waarom het niet direct tot een planmatige aanpak met bijbehorende voorbeeld-uitspraken is gekomen, blijft vooralsnog onduidelijk.
De rechtbank geeft ook geen oordeel over enkele materiële aspecten van de kwestie. Met name gaat de rechtbank niet in op de toepasselijkheid van de Wet op het Consumenten Krediet (WCK) en diverse andere regelingen die beogen de consument te beschermen tegen al te opdringerige verkopers. De rechtbank overweegt, kort gezegd, dat het antwoord op deze vragen niet relevant is omdat de uitkomst toch gelijk zou zijn aan de uitkomst via de route van de geschonden zorgplicht. Daarbij zou met name een grote rol zijn weggelegd voor artikel 6:278 BW, waarin volgens de rechtbank is bepaald dat de waardedaling van de aandelen voor rekening moet blijven van de belegger. Dit argument van de rechtbank kan mij niet bekoren. Het Gerechtshof Amsterdam had immers al aangegeven dat artikel 6:278 BW niet kan worden toegepast bij vernietiging vanwege het ontbreken van de handtekening van een echtgenote. De rechtbank volgt expliciet het Gerechtshof hierin. Waarom dan 6:278 BW wel moet worden toegepast als de overeenkomst nietig (!) is vanwege strijd met een wettelijk voorschrift, blijft vooralsnog onduidelijk. Het lijkt mij dat een dergelijke nietigheid minimaal een vergelijkbaar ernstige inbreuk vormt als het ontbreken van een handtekening en daarmee evenzeer rechtvaardigt dat 6:278 BW buiten toepassing blijft. De achtergrond van al deze wettelijke bepalingen is immers bescherming van de consument. Daarnaast kan ik de rechtbank niet volgen waar zij 6:278 BW zodanig interpreteert dat de waardedaling van de aandelen voor rekening van de belegger moet blijven. De letterlijke tekst van het artikel spreekt uitsluitend over ontbinding en niet over toepasselijkheid bij nietigheid. De (verder enigszins onduidelijke) bewoordingen van het artikel duiden er volgens mij er op dat alleen de waardestijging moet worden vergoed die is opgetreden nadat de overeenkomst is ontbonden. Anders gezegd: behaald voordeel moet worden verrekend. Juist op dergelijke essentiële punten moet nog jurisprudentie worden gevormd. Het ware dan ook beter geweest als daarmee nu een eenduidig begin was gemaakt.
Is er dan niets goed aan de uitspraken ? Natuurlijk niet; er zitten veel positieve aspecten aan de uitspraken. De rechtbank slaagt erin een duidelijk beeld te geven van haar opvattingen. Misschien zijn die opvattingen onjuist of onvolledig, het geeft wel duidelijkheid. En men kan ontevreden zijn over rechtspraak, de burgers zullen het er mee moeten doen. Voorlopig staat dit verhaal dus, met dien verstande dat opvattingen kunnen wijzigen of door hogere rechtspraak worden herroepen. Zoals de rechtbank zegt: “Dit is meer dan een momentopname, maar geen onwrikbaar gegeven.”
Daarnaast geeft de rechtbank een vrij duidelijke vingerwijzing over de oplossing die zij zal toepassen bij de mate van “eigen schuld” die beleggers kunnen verwachten. De rechtbank heeft een rekenmodel gemaakt, dat zij zal toepassen in effectenlease zaken. De rechtbank maakt onderscheid tussen de zogenaamde restschuld-producten en de aflossings-producten. Voor de restschuld-producten geldt dat het waardeverlies van de aandelen 100% voor rekening van Dexia komt, dat 80-90% van de resterende termijnen voor rekening van Dexia blijft maar dat de transactiekosten voor rekening van de belegger blijven. Voor de aflossings-producten heeft de rechtbank een rekenmodel opgesteld, waarin zij voor diverse categorieën van beleggers aangeeft welk percentage van de schade zij zelf moeten dragen. Dit percentage hangt af van vermogen, opleidingsniveau, inkomen en beleggingservaring. Algemene adviezen zijn niet te geven, maar het is voor de gemiddelde beleggende Nederlander aan te raden het rekenmodel te vergelijken met de uitkomst van de Duisenberg-regeling, zeker als er sprake is van een restschuld-product. Het is immers mogelijk dat de betreffende belegger beter af is bij de rechtbank Amsterdam.
Jonathan Barth is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.