Praktijkgebieden: Bouwrecht
Tot 1 december 2002 was het berekenen van wettelijke rente, zowel conform het Burgerlijk Wetboek, als conform de Uniforme Administratieve Voorwaarden (§ 45 UAV) vrij eenvoudig: als het BW van toepassing was, kon je wettelijke rente vorderen, zoals deze in het Staatsblad wordt vastgesteld; na verloop van een jaar wordt de wettelijke rente weer rentedragend. In de UAV is die rente op rente uitgesloten in de laatste volzin van § 45 lid 1, maar daartegenover staat dat onder bepaalde omstandigheden het wettelijk rentepercentage kan worden verhoogd met 2% nadat een schriftelijke aanmaning is verzonden. Een en ander impliceerde wel dat een aannemer bij toepasselijkheid van de UAV slechter af was, dan bij toepasselijkheid van de BW regeling van 6:119. en rente op rente.
In 2000 heeft Richtlijn nr. 2000/35/EG een aanzet gemaakt om de exorbitante betalingsachterstanden bij handelstransacties terug te dringen. Aanneming van werk valt daar ook onder. De Richtlijn bepaalt dat de rente moet liggen op de interestvoet die door de Europese Centrale Bank wordt gehanteerd voor herfinancieringtransacties vermeerderd met 7%.
Deze Richtlijn 2000/35/EG vond haar weerslag in de toevoeging van een nieuw artikel BW 6: 119a, dat in werking trad op 1 december 2002.Op dit ogenblik is de op die manier berekende handelsrente hoger dan 10,5% tegenover de “schamele” 6% van BW 6:119.
In een aantal gevallen waarin de Raad van Arbitrage over de toepasselijkheid van de wettelijke rente of van de (hogere) handelsrente in verband met §45 UAV moest oordelen heeft zij aanvankelijk een nog al zwalkend standpunt ingenomen, dat er op neer kwam dat de UAV daterend uit 1989 niet kon zien op de nieuwe wetgeving van BW 6:119a en dat daarom die hoge handelsrente op schulden uit aannemingsovereenkomsten niet van toepassing kon zijn. Gelukkig heeft deze foutieve visie geen lang leven gehad: in mei 2006 ging de Raad om en paste de hogere handelsrente van artikel 119a toe; de achtergrond zal o.a. zijn geweest dat het buiten toepassing laten van dat artikel in samenhang met het verbod van “rente op rente” uit de UAV feitelijk volstrekt strijdig was met de bedoeling van de Richtlijn om betalingsachterstanden te bestrijden. Aannemers zouden immers na jarenlang procederen en maar een schijntje aan rente krijgen, terwijl die rente naast een betalingsprikkel ook tot doel heeft iedere discussie over schadevergoeding in geval van wanbetaling buiten discussie te stellen. Als de aannemer echter van de geneugten van de Richtlijn zou zijn uitgezonderd zou hij binnen het handelsverkeer een slechtere positie innemen dan niet-branchegenoten. En wanbetaling komt ook in de aannemerij voor.
Vervolgens komt de vraag of een opdrachtgever die ingevolge BW 6:119a de handelsrente moet betalen ook nog “gestraft” kan worden voor zijn wanbetaling met verhoging van de handelsrente met 2% van §45 lid 1 UAV, als er aan de aanmaningsvoorwaarden is voldaan: het antwoord daarop is inmiddels bevestigend, want rente op rente is bij de UAV nog steeds verboden.Vreemd is dat de Richtlijn toelaat dat daarvan wordt afgeweken, hetgeen wij niet juist vinden: daardoor ontstaat weer onzekerheid en overbodige rompslomp. Als van de Richtlijn wordt afgeweken, kan deze afwijking bij kennelijke onbillijkheid weer worden aangepast aan de wettelijke bepalingen, dan wel ontstaat er recht op het vragen van (aanvullende) schadevergoeding. Het zou eenvoudiger zijn geweest als de Richtlijn directe en bindende werking had gekregen.
Gelukkig is voor de particuliere opdrachtgever die niet bedrijfsmatig handelt, de handelsrente niet van toepassing, ook niet als de UAV is overeengekomen, tenzij de aannemer dit uitdrukkelijk heeft bedongen. Daarvan zijn nog geen gevallen bekend. De bedrijfsmatige opdrachtgever heeft bij toepassing van BW 6:119a altijd nog het voordeel dat rente op rente niet is toegestaan als de UAV geldt. En vooraf kan bedongen worden dat die 2% opslag wordt geschrapt. De aannemer die zijn contract terugkrijgt waarin die regel is doorgehaald, kan wellicht beter een andere opdrachtgever kiezen……
Jaap Rehbock is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.