Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Wie informatie en stukken wilde over een door de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) ingesteld onderzoek, liep tot op heden vaak stuk op het bepaalde in de artikelen 90 en 91 van de Mededingingswet (Mw). Daar is, kort gezegd, bepaald dat gegevens of inlichtingen over een onderneming, die in het kader van de uitvoering van de Mw zijn verkregen, uitsluitend voor de toepassing van de Mw. en de mededingings-verordeningen mogen worden gebruikt. Met andere woorden: informatieverstrekking aan betrokkenen kan slechts met de grootste terughoudendheid plaatsvinden, teneinde de goede werking van de Mw. niet te frustreren.In een recente uitspraak is de NMa echter teruggefloten door de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (RvS). Een partij (Gazelle) die met een beroep op de Wet Openbaarheid van Bestuur (WOB) het openbaren van de stukken over het jegens haar door de NMa verrichte onderzoek verlangde werd in het gelijk gesteld.
Gazelle had eerst bij de NMa zelf om de stukken gevraagd. Deze weigerde dat echter met een beroep op het bovengenoemde artikel 90 Mw. Volgens de NMa ging deze bepaling vóór het bepaalde in de WOB. In bezwaar werd dit standpunt door de NMa gehandhaafd. Gazelle ging daarop in beroep bij de rechtbank Arnhem, die dit beroep gegrond verklaarde en de NMa opdroeg een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartegen ging de NMa echter in hoger beroep in bij de RvS.
In haar overwegingen erkent ook de RvS wel dat artikel 90 Mw. tot doel heeft dat uiterste terughoudendheid wordt betracht bij het verstrekken van specifieke informatie over de betrokken ondernemingen, en dat de regeling niet gericht is op informatieverstrekking aan derden. Echter overweegt de RvS ook, net als de rechtbank Arnhem, dat in de wetsgeschiedenis van de Mw. is gewezen op de toepasselijkheid van de WOB en dat daaruit kan worden afgeleid dat de wetgever er destijds vanuit is gegaan dat de WOB wel degelijk van toepassing is op verzoeken om openbaarmaking. Daarom kan niet worden volgehouden dat de wetgever heeft bedoeld met artikel 90 de openbaarmaking van de in het kader van de Mw. verkregen informatie uitputtend te regelen. Toepassing van de WOB op een verzoek om openbaarmaking als het onderhavige doet volgens de RvS geen afbreuk aan de goede werking van de Mededingingswet.
De RvS wijst daarbij nog op de regeling ex. Artikel 10 lid 1 onder c WOB welke reeds voorziet in een absolute weigeringsgrond ten aanzien van de openbaarmaking van bedrijfsgegevens en fabricagegegevens die vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.Oordelend dat artikel 90 Mw. geen bijzondere openbaarmakingsregeling is met een uitputtend karakter die derogerend zou werken t.a.v. de WOB (dat wil zeggen: vóór het bepaalde in de WOB zou gaan) bevestigt de RvS de uitspraak van de Rechtbank. De NMa moet opnieuw oordelen op het bezwaar van Gazelle (en dat moet uiteraard met inachtname van hetgeen de RvS heeft overwogen).
Zo heeft de WOB zijn nut wederom bewezen.
Dennis Kulk is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.