Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Gisteren heeft het Amsterdamse Gerechtshof de volgende stap gezet in de veelheid aan rechtszaken die nog lopen over de diverse effectenlease overeenkomsten. Het Hof heeft bepaald dat effectenlease moet worden beschouwd als “koop op afbetaling” en dat dus de handtekening van de echtgenoot nodig was. In een andere zaak heeft het Hof bepaald dat de belegger geen beroep op dwaling toekomt, maar dat Dexia wel haar bijzondere zorgvuldigheidsplicht heeft geschonden.
Het oordeel over de “koop op afbetaling” is weinig verrassend. Hoewel er nog wel eens een rechter anders over dacht, was in de lagere rechtspraak wel een lijn te ontdekken waaruit men kon afleiden dat de effectenlease overeenkomsten vielen onder “koop op afbetaling”. En er is toestemming van de echtgenoot vereist voor het aangaan van een overeenkomst tot “koop op afbetaling”. De echtgenoot had deze toestemming niet gegeven en dus kon de overeenkomst worden vernietigd. Deze lijn is nu bevestigd door het Amsterdamse Hof. Het Hof verwerpt de stelling van Dexia dat artikel 6:278 BW moet worden toegepast. Dexia moet dus, kennelijk conform de uitspraak in eerste aanleg (die ik niet ken; niet gepubliceerd op rechtspraak.nl) alle bedragen terugbetalen: zowel inleg als rente.
In de andere zaak werd geoordeeld dat er geen sprake was van dwaling bij de belegger. De belegger had immers uit de brochures kunnen afleiden dat het ging om een lening met de mogelijkheid van een restschuld. De mededelingen in die brochures zijn niet misleidend. Hieraan doet niets af dat de belegger de inhoud van de brochure niet als zodanig heeft begrepen. De belegger had het kúnnen weten. Ter toelichting merk ik daarbij op dat voor een geslaagd beroep op dwaling noodzakelijk is dat de belegger in een onjuiste veronderstelling verkeerde als gevolg van een inlichting van de wederpartij. En dat is hier niet het geval; er zijn immers niet-misleidende inlichtingen gegeven. Vervolgens oordeelt het Hof echter dat Dexia wel is tekort geschoten in haar zorgplicht jegens de belegger. Dexia heeft immers nagelaten om expliciet te waarschuwen dat een restschuld kon ontstaan en Dexia heeft ook niet onderzocht in hoeverre de belegger de eventuele restschuld daadwerkelijk zou kunnen betalen. Het Hof oordeelt dat Dexia onrechtmatig heeft gehandeld en schadeplichtig is jegens de belegger. Het Hof stelt de schade, kennelijk conform het vonnis van de kantonrechter in eerste aanleg, vast op twee/derde van de restschuld.
Enkele zaken verdienen een kort commentaar. In de eerste plaats valt op dat het Hof bij de terugbetalingsverplichting bij vernietiging verder gaat dan de Duisenberg regeling, die onlangs verbindend werd verklaard. De Duisenberg regeling voorziet immers slechts in kwijtschelding van de restschuld, terwijl op basis van deze uitspraak inleg en rente moeten worden terugbetaald en er uiteraard ook geen reststchuld meer kan zijn. In de tweede plaats wordt de inhoud van de Duisenberg regeling in dit geval kennelijk als “redelijk” beschouwd. Het is natuurlijk afwachten of de Duisenberg-verdeling van twee/derde en één/derde inderdaad als leidraad zal worden gebruikt, maar deze uitspraak geeft vooralsnog geen aanleiding om anders te veronderstellen.
Tot slot nog het volgende. Het siert het Hof dat zij, zo kort na de algemeen verbindendverklaring van de Duisenberg regeling, een uitspraak heeft gedaan die op een onderdeel verder gaat dan diezelfde Duisenberg regeling en op andere onderdelen de regeling bevestigt. Op deze wijze kunnen beleggers die overwegen gebruik te maken van de zogenaamde opt-out, een geïnformeerde keuze maken. Daarnaast kan nu op korte termijn worden voortgeprocedeerd op enkele principiële kwesties. Dexia heeft bijvoorbeeld reeds aangegeven dat zij in cassatie zal gaan. Hoe eerder er duidelijkheid komt over het antwoord op de principiële vragen, hoe beter.
Jonathan Barth is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.