Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Regelmatig doet zich in procedures de vraag voor of werkzaamheden verricht worden in het kader van een arbeidsovereenkomst of in het kader van een overeenkomst van opdracht. Zo ook in een procedure tussen de ANWB en een instructrice op een slipschool van de ANWB. De instructrice stelde zich op het standpunt dat er een arbeidsovereenkomst bestond en vorderde doorbetaling van loon, vakantietoeslagen en opname in de pensioenregeling.
In artikel 610a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat indien er gedurende minstens drie opeenvolgende maanden sprake is geweest van arbeid en loon, deze arbeid vermoed wordt te zijn verricht krachtens een arbeidsovereenkomst. Dit zogenaamde rechtsvermoeden kan worden weerlegd door de “werkgever”. Deze moet dan bewijzen dat er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
In eerdergenoemde zaak oordeelde het Hof s`Gravenhage dat de ANWB het rechtsvermoeden van het bestaan van een arbeidsovereenkomst genoegzaam had ontzenuwd. Volgens het Hof komt het voor de kwalificatie van een overeenkomst geheel aan op de wijze waarop partijen feitelijk aan hun overeenkomst uitvoering en inhoud hebben gegeven.
De instructrice declareerde in afloop van een periode op een door de ANWM verstrekt declaratieformulier “ten behoeve van inhoudingsplichtige freelancers” haar honorarium. De omstandigheden zoals kledingvoorschriften, een voorgeschreven cursusinhoud en door de ANWB vastgestelde aanvangstijden zijn volgens het Hof met zowel een arbeidsovereenkomst als met een overeenkomst van opdracht te verenigen. Dat de fiscus en het UVW de overeenkomst als een fictieve dienstbetrekking zagen en de ANWB loonbelasting en sociale verzekeringspremies afdroeg en een “loonstrook” werd verstrekt, betekende volgens het Hof nog niet dat er civielrechtelijk sprake was van een arbeidsovereenkomst. De Hoge Raad onderschreef in een uitspraak van 15 september 2006 het oordeel van het Hof.
De situatie kan ontstaan dat er een verhouding tussen opdrachtgever en opdrachtnemer bestaat, welke bestuursrechtelijk als privaatrechtelijke dienstbetrekking (in de zin van artikel de WIA, WW en ZW) wordt gezien, maar i civielrechtelijke zin (dus tussen de partijen zelf) niet. Dit kan ertoe leiden dat een freelancer tussen wal en schip belandt in geval van ziekte. Gedurende de eerste twee ziektejaren wordt de werkgever geacht het loon door te betalen. Omdat er in civielrechtelijke zin geen sprake is van een arbeidsovereenkomst maar van een overeenkomst van opdracht, ontvangt de freelancer geen doorbetaling van loon. Een freelancer doet er dan ook goed aan om voor de eerste twee ziektejaren een eigen arbeidsongeschiktheidsverzekering af te sluiten. In de zaak van de ANWB en de instructrice kwam het UWV de instructrice tegemoet door haar een betaling te doen, die verhaald zou worden wanneer vast zou staan dat de instructrice werknemer van de ANWB was. Nu vast staat nu dat er sprake was van een overeenkomst van opdracht zal het UWV zal haar geld niet terugzien.
Annejet Lamme is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.