Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Een onderwijsinstelling weigerde een studente toe te laten tot de opleiding voor Onderwijsassistent omdat zij op grond van haar geloof mannen geen hand wil geven. In een uitspraak van 27 maart jl. heeft de Commissie Gelijke Behandeling geoordeeld dat dit een verboden onderscheid op grond van godsdienst is, en dat de weigering dus ten onrechte was.
De argumenten van de Commissie zijn op zich niet opmerkelijk, in die zin dat iedereen die dit soort discussies volgt, die argumenten wel kent. Mannen geen hand geven is een uiting van godsdienst (althans kan dat zijn) en komt dus voor bescherming in aanmerking. De onderwijsinstelling stelt dat het haar studenten de plicht oplegt geen onderscheid tussen mannen en vrouwen te maken, en dat zij daarom van haar studenten verlangt dat die zowel mannen als vrouwen in voorkomende gevallen een hand geeft. De Commissie overweegt dat dit een objectief gerechtvaardigd doel is, maar dat het middel niet noodzakelijk is. Het voorkomen van onderscheid tussen mannen en vrouwen kan ook worden bereikt, zo stelt de Commissie, door van studenten te verlangen dat zij iedereen op een respectvolle wijze begroeten.
De uitspraak is opmerkelijk. Een onderwijsinstelling mag kennelijk niet (meer) verlangen dat haar studenten zich gedragen volgens de tot nog toe gangbare normen: je hoeft geen handen te geven, je mag ook iemand op een andere respectvolle manier begroeten. Dat klinkt goed, maar je ziet de genante situaties al voor je: een uitgestoken hand die wordt geweigerd. Dit betekent dat we dus toe moeten naar een situatie waarin we niet meer automatisch handen geven. Ik zeg niet dat dit een slechte ontwikkeling zou zijn, maar het past in elk geval op dit moment niet in onze omgangsvormen.
Opmerkelijk ook omdat de Commissie er vier jaar geleden nog anders over dacht: in een uitspraak in een vergelijkbaar geval vond de Commissie dat een werkgever een sollicitatie mocht afwijzen omdat de sollicitant, om dezelfde redenen, mannen geen hand wilde geven. De Commissie vond de eis van het handen geven toen nog passend één noodzakelijk.
Hoe verhouden deze twee uitspraken zich? Dat geeft de Commissie in de uitspraak van 27 maart zelf aan: de uitspraak uit 2002 (je mag verplichten handen te geven) moet worden genuanceerd. Dat woord “genuanceerd” geeft aan dat de eerdere uitspraak niet geheel wordt verlaten, en dat is belangrijk, want op het eerste gezicht leest de uitspraak van 2006 juist niet zo genuanceerd. En verschillen tussen de situatie uit 2002 en 2006 zijn er nauwelijks. Een belangwekkende overweging is naar mijn oordeel dat het geven van handen geen essentieel onderdeel van de opleiding was. Voor de situatie in 2002 werd overwogen dat handen geven wél essentieel was.
De hamvraag blijft voor werkgevers natuurlijk: mag je van je werknemers verwachten dat die mannen en vrouwen een hand geven? Aan de hand van de genoemde uitspraken is mijn conclusie dat dat inderdaad, nog steeds, en terecht, mag – als dat een noodzakelijk onderdeel van de functie is of kan zijn.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.