Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Op 12 april 2005 hebben wij u geïnformeerd over een aangekondigd wetsvoorstel op grond waarvan de positie van een klager over seksuele intimidatie versterkt werd vanwege een verschuiving van de bewijslast. Dit wetsvoorstel is inmiddels door minister De Geus naar de Tweede kamer gestuurd. Wij gaven in ons vorige bericht aan dat er nog veel onduidelijkheden bestonden. Inmiddels is het een en ander opgehelderd.
Het wetsvoorstel ziet op het eerste gezicht op de verhouding werkgever – werknemer en niet direct op werknemers onderling. De bewijslastverdeling op grond van het wetsvoorstel komt op het volgende neer. De wegens seksuele intimidatie klagende partij (de werknemer) dient feiten te stellen waaruit het vermoeden kan worden afgeleid dat sprake is van seksuele intimidatie. Een ongefundeerde stelling is onvoldoende. Een nadere motivatie is derhalve vereist. Wanneer uit de feiten een vermoeden kan worden afgeleid dat sprake is van seksuele intimidatie, dan is het aan de wederpartij om te bewijzen dat niet in strijd met het verbod op seksuele intimidatie is gehandeld. De bewijslast verschuift dus, maar pas als de klagende partij het bestaan van seksuele intimidatie aannemelijk heeft gemaakt.
Het wetsvoorstel zal leiden tot het aanpassen van de regels met betrekking tot de gelijke behandeling (de Algemene wet gelijke behandeling mannen en vrouwen en het artikel 7:646 BW). De Commissie Gelijke Behandeling (‘CGB’) – en in mindere mate de rechter – is het aangewezen orgaan om het handelen van werkgevers aan deze regels te toetsen. De sanctiemogelijkheden van de CGB zijn echter beperkt. De CGB mag bijvoorbeeld geen schadevergoeding toekennen.
De vraag is of de wetswijziging ook gevolgen heeft voor procedures waarbij schadevergoeding vanwege seksuele intimidatie wordt gevorderd op grond van art. 7:658 BW. Momenteel geldt in dergelijke procedures een vergelijkbare verdeling van de bewijslast, maar kan een werkgever onder de aansprakelijk uitkomen als hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan (oftewel voldoende maatregelen om seksuele intimidatie te voorkomen). De vraag is of dit zal veranderen door de wetswijziging en dat de werkgever – ondanks voldoende maatregelen – toch bij het vaststaan van seksuele intimidatie aansprakelijk is. Ik verwacht niet dat de wijziging zover strekt. Temeer niet nu de regering hier in het kader van het wetsvoorstel niets over heeft bepaald. De wetswijziging heeft voornamelijk gevolgen voor de zaken die betrekking hebben op een overtreding van de Algemene wet gelijke behandeling mannen en vrouwen en het artikel 7:646 BW (en eventuele sancties die daaraan verbonden zijn, niet zijnde aansprakelijkheid van de werkgever). De gevolgen van deze wetswijziging lijken dan ook in ieder geval met betrekking tot de aansprakelijkheid van de werkgever beperkt.
Sjef Gitmans is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.