Praktijkgebieden:
In mijn bijdrage van afgelopen vrijdag schreef ik kritisch over de arresten van de Hoge Raad inzake de betaling van parkeergeld. Volgens die arresten mogen thans gemeenten aan parkeerders opleggen dat het parkeergeld betaald wordt via de Chipknip. Mijn kritiek kwam er, kort gezegd, op neer dat voor alle betalingen in Nederland geldt dat dit dient de gebeuren in “gangbaar geld”, maar dat dit kennelijk niet zou gelden voor betaling van parkeergeld. Blijkbaar gelden er bij betalingen voor de overheid andere regels dan voor gewone burgers, en dat lijkt mij niet juist.
In dat verband, is interessant om te bezien hoe de overheid (lees: wetgever) zelf denkt over betalingen aan diezelfde overheid. Een aanwijzing daarvoor is te vinden in de onlangs vastgestelde Vierde Tranche van de Algemene Wet Bestuursrecht. Daarin zijn onder andere bepalingen opgenomen over betalingen aan de overheid. Girale betaling moet als uitgangspunt gelden. Alleen als girale betaling “bezwaarlijk” is, dan mag betaling “in andere vorm” geschieden. Volgens de toelichting bij de Vierde Tranche, moet bij die “andere vorm” worden gedacht aan contant geld, chèque of chippas. En bij de chippas wordt specifiek verwezen naar parkeergeld. Het lijkt er dus op dat de overheid éénzijdig een andere wijze van betalen mag opleggen. Men kan zich echter afvragen of het wenselijk is dat de overheid zichzelf, uitsluitend vanwege praktische redenen, een dergelijke voorkeurspositie moet geven.
Er blijven ook inhoudelijke vragen hangen. Wanneer is girale betaling “bezwaarlijk” ? Het zou toch eenvoudig moeten zijn om overal een Pin-betaling mogelijk te maken ? Ook als het kleinere betalingen betreft. Alle kaartautomaten van de NS hebben een Pin-mogelijkheid en als de NS zoiets kan, dan kan de gemeente dat ook. En wanneer zijn er voldoende alternatieven beschikbaar ? De Advocaat-Generaal heeft hiernaar (summier) onderzoek gedaan, kennelijk via internet, en hij beschrijft in Rotterdam 52 verkooppunten voor de alternatieve betaalwijze, die niet gelijk geopend zijn met de momenten waarop verplicht parkeergeld moet worden betaald. Daarnaast wordt uitsluitend in het Nederlands aangegeven wat het dichtstbijzijnde verkooppunt is, zonder routebeschrijving. Toeristen hebben daar dus niets aan. Eveneens is onduidelijk of bij die verkooppunten mag worden geparkeerd zonder te betalen. Over de beschikbaarheid van verkooppunten in Apeldoorn en Nijmegen is in het geheel geen informatie beschikbaar. Kortom, men kan zich in sterk afvragen of er in Rotterdam, Apeldoorn en Nijmegen inderdaad voldoende mogelijkheden zijn om aan een Chipknip te komen. Dat is echter een inhoudelijke toetsing, waarmee de (belasting)rechter zich niet bezig houdt. Die inhoudelijke toetsing wordt overgelaten aan … het overheidsorgaan zelve ! Het zal weinigen verbazen, dat dit soort constructies de scepsis in de samenleving doen toenemen over de overheid. Immers, men kan zich moeilijk voorstellen dat een overheidsorgaan van zichzelf zal oordelen dat het onvoldoende alternatieven aanbiedt. Formeel-juridisch klopt het allemaal dus wel. Maar of het daarmee ook juist is ? Mijn onbehaaglijke gevoel blijft knagen.
Tot slot: er is aan de hand van de parkeergeld-casus nog een interessante vraag op te werpen over het Europese recht. Want brengen de Europese Richtlijnen niet met zich mee dat de euro het enige wettige betaalmiddel is ? En wordt er door deze wijze van betaling voor te schrijven, niet een feitelijke ongelijkheid in het leven geroepen ? De regeling is immers in het nadeel van buitenlanders die, gebruik makende van hun reisvrijheid in Europa, naar Nederland komen. Zij hebben helemaal geen Chipknip, zij kunnen de aanwijzingen op de automaten niet begrijpen en zij kunnen dus niet aan parkeergeld komen. Dat is verkapte discriminatie volgens de Advocaat-Generaal. De Hoge Raad zegt hierover echter niets.
Jonathan Barth is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied column.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.