Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In onze bestuursrechtelijke praktijk worden we dikwijls geconfronteerd met langlopende vergunningprocedures. Dikwijls worden bouwprojecten vertraagd, omdat de verkrijging van de vele benodigde vergunningen niet volgens de door de bouwer opgestelde – strakke – planning verloopt. Ook komt het voor dat het de bouwer voorafgaand niet duidelijk is welke vergunningen precies zijn vereist, en dan lopende het bouwproces stuit op het ontbreken van een vergunning. Hierdoor kan een bouwproces onnodig worden vertraagd. Dit kan worden voorkomen door voorafgaand aan het bouwproces een goede juridische inschatting te maken van de benodigde vergunningen.
Ook de overheid ziet deze problemen in. Op initiatief van het ministerie van VROM wordt gewerkt aan een wetsvoorstel waardoor een initiatiefnemer van bijvoorbeeld een bouwproject nog maar één vergunning hoeft aan te vragen, de zogenoemde integrale VROM-vergunning of omgevingsvergunning. Uitgangspunt bij het opstellen van de nieuwe regeling is dat de aanvrager geen hinder ondervindt van de manier waarop de overheid is georganiseerd.
In het voorontwerp van de ‘Wet algemene bepalingen omgevingsrecht’ van 3 mei jl. is de juridische regeling voor een omgevingsvergunning uitgewerkt. Volgens dat voorontwerp zullen niet alleen vergunningen die liggen op het terrein van het ministerie van VROM – zoals de bouwvergunning, de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de milieuvergunning – in de omgevingsvergunning worden opgenomen, maar ook vergunningen op grond van de Monumentenwet, de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en Faunawet. Ook is het de bedoeling dat vergunningen en ontheffingen op grond van provinciale en gemeentelijke regelingen, zoals een uitwegvergunning, een kapvergunning of terrasvergunning, in de omgevingsvergunning worden geïntegreerd.
Het voorontwerp gaat ervan uit dat de toetsingskaders zoals die momenteel in de verschillende toepasselijke regelingen wordt gehanteerd, in stand zullen blijven. Het gaat dus met name om een procedurele integratie van vergunningen. Verder gaat het voorontwerp ervan uit dat alle toetsingskaders even zwaar wegen. Indien zich een weigeringsgrond voordoet, zal de omgevingsvergunning in beginsel moeten worden geweigerd. Het maakt dan geen verschil of het gaat om een weigeringsgrond op het terrein van de ruimtelijke ordening of het milieu, of op grond van een gemeentelijke regeling. Aangezien het gaat om een samenvoeging van de verschillende, bestaande toetsingskaders, zal een omgevingsvergunning dus op een groot aantal gronden kunnen worden geweigerd.
Ontegenzeggelijk is voordeel van de invoering van een omgevingsvergunning dat een initiatiefnemer niet meer zelf hoeft te beoordelen welke vergunningen zijn vereist, en dat hij nog maar hoeft aan te kloppen bij één overheidsinstantie. Vanwege het groot aantal weigeringsgronden kan het evenwel geen kwaad om vooraf te beoordelen of een aanvraag aan alle vereisten voldoet, zodat een op zich eenvoudig op te lossen probleem of eenvoudige aanpassing van de aanvraag niet leidt tot weigering van de omgevingsvergunning. Ook moet worden bedacht dat weliswaar een groot aantal vergunningen wordt geïntegreerd, maar niet altijd kan worden volstaan met de omgevingsvergunning. Zo zijn de beslissingen omtrent saneringen op grond van de Wet bodembescherming niet in het voorontwerp opgenomen. Evenmin is in het ontwerp de grondwateronttrekkingsvergunning opgenomen.
Interessant is tot slot dat VROM een systeem ontwikkelt waarmee de hoogte van de leges kan worden geüniformeerd. Mogelijk wordt de hoogte van de leges afhankelijk gemaakt van de snelheid waarmee de vergunning wordt verstrekt. Op die wijze zou een tijdige afhandeling van de vergunningaanvraag – hetgeen onder het huidige systeem veelal problematisch is – kunnen worden bevorderd.
VROM voorziet dat de omgevingsvergunning in 2007 volledig operationeel is.
Marjolein Dieperink is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.