Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Schaarse rechten
Wij schreven eerder een blog over de subsidietitel in de Algemene wet bestuursrecht (Awb), namelijk titel 4.2 van de Awb. Deze titel is van groot belang voor de subsidiepraktijk. Door een uniforme regeling te bieden voor subsidies, wordt de rechtmatige en doelmatige besteding van publieke middelen gewaarborgd. Het biedt daarnaast een duidelijk kader voor zowel de subsidieverstrekker, als de -ontvanger. Een belangrijk onderdeel van deze titel is artikel 4:51 lid 1 Awb. Op grond hiervan kan een subsidie, die voor drie of meer achtereenvolgende jaren is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Dit kan gedaan worden omdat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten én slechts met inachtneming van een redelijke termijn. Volgens vaste rechtspraak dient deze redelijke termijn ertoe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen van de gehele of gedeeltelijke beëindiging van de subsidierelatie te ondervangen (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:CBB:2022:437).
Zo komt het veel voor dat jarenlang zogeheten instellingssubsidies ontvangen. Dit zijn vaak langlopende subsidierelaties, die er ook toe leiden dat bedrijfsvoeringen e.d. daarop zijn afgestemd. Daarbij komt vaak voor dat met bijvoorbeeld het aantreden van een nieuwe regering, beleid wijzigt en bezuinigingen worden doorgevoerd. De uitkomst hiervan kan zijn dat subsidies (moeten) worden gekort. Uit rechtspraak volgt dat de subsidieverstrekker ruime beleidsruimte heeft om dit soort kortingen, ook bij langlopende subsidierelaties, door te voeren. Zo zijn er in het regeerprogramma van het huidige kabinet veel nieuwe bezuinigingen aangekondigd, bijvoorbeeld in de cultuursector. Dit nieuwe beleid kan worden aangemerkt als gewijzigde inzichten als bedoeld in artikel 4:51 Awb (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2013:BZ9097). Maar de redelijke termijn dient er dus toe de subsidieontvanger in staat te stellen maatregelen te treffen om de gevolgen hiervan te ondervangen. Deze termijn kadert dus eigenlijk de ruime beleidsruimte van de subsidieverstrekker iets in.
Bij het toetsen van de redelijkheid van deze termijn tilt de bestuursrechter zwaar aan langlopende verplichtingen die in het bijzonder zijn aangegaan in verband met de bestaande subsidierelatie. Een belangrijk aspect hierbij is dat deze termijn er niet is om te garanderen dat de subsidieontvanger zijn activiteiten onverkort zal kunnen voortzetten. Ook is het niet zo dat deze termijn de levensvatbaarheid van de subsidieontvanger moet garanderen. Maar uit vaste rechtspraak volgt wel dat de subsidieontvanger tot op zekere hoogte in staat moet worden gesteld om verplichtingen af te wikkelen. Hierbij valt te denken aan huur- en/of arbeidsrechtelijke verplichtingen (maar ook dan: tot op zekere hoogte, zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RBMNE:2019:3254). Verder kan een lange duur van een subsidierelatie gewicht in de schaal leggen, maar dit is niet doorslaggevend (zie bijvoorbeeld: ECLI:NL:RVS:2009:BK7995). In de rechtspraak lopen de redelijk geachte termijnen sterk uiteen (van 10 dagen tot aan meerdere jaren). Dit is logisch, gelet op de vele verschillende feiten en omstandigheden die zich kunnen voordoen. Bovendien zijn er ook verschillende soorten subsidierelaties. Maar juist hierom is een kritische blik op deze subsidiekortingen geboden, juist in tijden waarin veel beleidswijzigingen en bezuinigingen worden doorgevoerd. Zo zou het kunnen zijn deze subsidiekorting pas mag ingaan na een langere termijn dan de subsidieverstrekker voorzien heeft. Dit kan een verschil zijn van maanden, zo niet jaren (en dus flink veel subsidie-inkomsten schelen).
Kortom, een subsidiekorting als deze kan, maar alleen binnen de kaders van 4:51 Awb.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.