Praktijkgebieden: Bestuursrecht, Vastgoed
Advocaat-generaal Snijders (AG) heeft onlangs voor de Hoge Raad een interessante conclusie geschreven, namelijk over een eventueel procedeerverbod in het kader van een bestuursrechtelijke procedure bij een woningbouwbesluit (ECLI:NL:PHR:2024:1406). Dit is een onafhankelijk advies, dat de de Hoge Raad al dan niet zal volgen.
Het gaat hier over procedures die een stichting al jarenlang voert tegen besluiten m.b.t. de aanleg van een nieuwe woonwijk in de gemeente Weesp. In deze concrete zaak gaat het over de verlening van omgevingsvergunningen voor de bouw van 162 woningen. De stichting heeft daartegen bezwaar gemaakt en, nadat dit bezwaar ongegrond was verklaard, beroep bij de bestuursrechter ingesteld tegen de beslissing op bezwaar.
De ontwikkelaars en de kopers van de woningen in kwestie vinden dat de stichting kort gezegd misbruik van haar bevoegdheid maakt. Het ingestelde beroep zou volgens hen namelijk evident kansloos zijn maar wel zorgen voor vertraging, wat hen onevenredig in hun belangen schaadt. Dit is met name zo omdat in de overeenkomsten die ten grondslag liggen aan deze kwestie, de ontbindende voorwaarde is opgenomen voor het geval niet binnen een bepaalde termijn een onherroepelijke omgevingsvergunning wordt verkregen. En zolang er wordt geprocedeerd tegen een vergunning, is deze niet onherroepelijk. Hierom is in een kort geding een procedeerverbod gevorderd (en om de lopende procedure in te trekken).
In eerste aanleg is deze vordering toegewezen: de kortgedingrechter oordeelde dat het door de stichting ingestelde beroep moest worden ingetrokken. De stichting ging in hoger beroep en kreeg daar dan weer gelijk: het gerechtshof oordeelde namelijk dat niet gezegd kan worden dat het beroep van de stichting kant noch wal raakte. Daarom oordeelde het hof dat de stichting niet te kwader trouw was en dat van onevenredigheid, zoals is vereist om misbruik van bevoegdheid aan te nemen, geen sprake was.
Tegen deze uitspraak zijn dan weer de ontwikkelaars en kopers in cassatie gegaan bij de Hoge Raad. En ten behoeve daarvan heeft de AG deze conclusie geschreven. In het kort komt deze conclusie erop neer dat de AG de Hoge Raad adviseert om de uitspraak van het hof te vernietigen. Volgens de AG is allereerst de vraag of de burgerlijke rechter een procedeerverbod als in deze zaak kan opleggen. Partijen stellen die vraag in cassatie niet meer aan orde, maar over het antwoord is volgens de AG veel te doen, zodat het voor de hand ligt dat de Hoge Raad daar in zijn uitspraak op ingaat. Volgens de AG kan niet anders worden geoordeeld dan dat in een geval als dit de burgerlijke rechter die mogelijkheid heeft. In de eerste plaats gaat het om een in beginsel privaatrechtelijk geschil tussen particulieren. Bovendien kan de bestuursrechter in een geval zoals dit niet adequaat rechtsbescherming bieden, aldus de AG.
De bevoegdheid van de burgerlijke rechter is geregeld in artikel 112 lid 1 Grondwet, dat inhoudt dat de burgerlijke rechter geschillen over burgerlijke rechten en schuldvorderingen berecht. Uit lid 2 van dit artikel – dat de constitutionele basis voor de bestuursrechtspraak geeft – volgt dat die bevoegdheid in elk geval aan de burgerlijke rechter toekomt als het gaat om geschillen die uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan. Dat zijn, volgens de AG, geschillen tussen burgers onderling, die geheel of in de eerste plaats door het burgerlijk recht worden beheerst. Daar is in dit geval niet zonder meer sprake van, aangezien ook bestuursrecht van toepassing is. Maar toch meent de AG dat de vraag die hier centraal staat eentje burgerlijk rechtelijk van aard is, namelijk de vraag of er sprake is van misbruik van bevoegdheid jegens derden (en dus niet jegens het bestuursorgaan of het gerecht). En daarvoor is in de eerste plaats beslissing wat in hun onderlinge privaatrechtelijke verhouding aan de orde is. Volgens de AG is de burgerlijke rechter in een geval zoals hier aan de orde, zonder meer de door de wet aangewezen rechter, ook al gaat het om de uitoefening van een bestuursrechtelijke bevoegdheid door een van de betrokken burgers (het instellen van beroep bij de bestuursrechter).
Daar komt bij dat de AG het niet eens wat met het oordeel van het hof dat er geen sprake was van onevenredige aantasting van de belangen van de ontwikkelaars en kopers.
De bal ligt nu bij de Hoge Raad, waarbij dus de vraag is of het advies van de AG zal worden gevolgd. Zo ja, dan zal dat vergaande gevolgen hebben voor de praktijk, aangezien een procedeerverbod in zulke gevallen een zeer ingrijpende maatregel is. Aan de andere kant, hebben (bestuursrechtelijke) procedures als deze óók vergaande gevolgen, wat gelet op o.a. de huidige woningnood tot vervelende situaties leidt. De Hoge Raad zal deze punten ongetwijfeld meewegen in haar oordeel, dit wordt dus vervolgd.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.